Examples of using "Wörterbuch" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb een woordenboek.
- Is dit jouw woordenboek?
- Is dit uw woordenboek?
- Heb je een woordenboek?
- Hebt u een woordenboek?
- Heeft u geen woordenboek?
- Hebben jullie geen woordenboek?
- Heb je geen woordenboek?
- Ge kunt mijn woordenboek gebruiken.
- Je kan mijn woordenboek gebruiken.
- U kunt mijn woordenboek gebruiken.
- Is dat niet jouw woordenboek?
- Is dat niet uw woordenboek?
- Is dat niet jullie woordenboek?
Kan ik uw woordenboek lenen?
- Je mag mijn woordenboek gebruiken.
- Jullie mogen mijn woordenboek gebruiken.
Geef mij het woordenboek alstublieft.
Kun je mij je woordenboek lenen?
Het is een woordenboek.
Dat is mijn woordenboek.
Breng me het woordenboek.
Ik heb het woordenboek.
Dit woordenboek is goed.
Ik had een woordenboek.
Ik heb een woordenboek.
Ik heb een woordenboek nodig.
Dit woordenboek is niet goed.
Heb je een woordenboek?
Hebt u een woordenboek?
- Wiens woordenboek is dit?
- Van wie is dit woordenboek?
Dit woordenboek is duur.
Hij gebruikte het woordenboek.
Tom gebruikte het woordenboek.
Het is mijn woordenboek.
- Waar is jouw woordenboek?
- Waar is uw woordenboek?
Dat is geen woordenboek.
Heb je geen woordenboek?
Hebben ze een woordenboek?
Kun je mij je woordenboek lenen?
Ik kocht een woordenboek.
Zoek dat woord op in het woordenboek.
Mag ik je woordenboek even gebruiken?
Ik heb haar haar woordenboek teruggegeven.
Ik heb een goed woordenboek nodig.
Dit woordenboek is volstrekt nutteloos.
Mijn woordenboek is erg handig.
Dit woordenboek is van mij.
- Mag ik je woordenboek even?
- Kan ik je woordenboek gebruiken?
- Mag ik je woordenboek gebruiken?
Ik wil mijn woordenboek terug.
Dit woordenboek heeft weinig nut.
- Mag ik jouw woordenboek lenen?
- Mag ik uw woordenboek lenen?
Zoek het op in je woordenboek.
Hij raadde me dit woordenboek aan.
Ja, dit is mijn woordenboek.
Is dat niet jouw woordenboek?
Ik heb een betere woordenboek nodig.
Ik moet het woordenboek gebruiken.
Kan ik dit woordenboek gebruiken?
Dit woordenboek is van mijn zus.
Dit woordenboek is niet van mij.
- Gebruik je vaak een woordenboek?
- Gebruikt u vaak een woordenboek?
- Gebruiken jullie vaak een woordenboek?
Hebben jullie een Engels woordenboek?
Tom gaf me een woordenboek.
Dit woordenboek is erg handig.
U zoekt het woordenboek.
Ze kocht een woordenboek voor haar zuster.
- Heb je een Engels woordenboek?
- Hebben jullie een Engels woordenboek?
- Hebt u een Engels woordenboek?
Het woord staat niet in mijn woordenboek.
Dit woordenboek is goed te gebruiken voor studenten.
Dit is hetzelfde woordenboek als ik heb.
- Hij wil zich een nieuw woordenboek aanschaffen.
- Hij wil een nieuw woordenboek aanschaffen.
- Hij wil een nieuw woordenboek kopen.
- Hij wil een nieuw woordenboek aanschaffen.
- Hij wil een nieuw woordenboek kopen.
Zoek dat woord op in het woordenboek.
Er ligt een woordenboek op de schrijftafel.
- Gebruik gerust mijn woordenboek.
- Gebruikt u gerust mijn woordenboek.
Het woordenboek ligt op het bureau.
Ik heb precies hetzelfde woordenboek.
Ik heb mijn woordenboek beneden laten liggen.
Je mag altijd mijn woordenboek gebruiken.
Zoek het woord op in het woordenboek.