Examples of using "Wisst" in a sentence and their dutch translations:
Sterker nog, weet je wat?
Jullie weten alles over mij.
Weet je wat? F*ck-it.
- Weet gij wie zij zijn?
- Weet jij wie zij zijn?
- Weten jullie wie ze zijn?
Weten jullie waar hij woont?
Weten jullie van wie deze auto is?
Weet je, dit ligt wat gevoelig,
U weet dat u me kunt vertrouwen.
Weet je wat het probleem heeft veroorzaakt?
Weet je waar Tom zich verstopt had?
Jullie weten toch hoe hij heet, niet?
Weten jullie waarom Einstein zijn tong uitstak?
- Ik neem aan dat je weet wie Tom is.
- Ik neem aan dat u weet wie Tom is.
- Ik neem aan dat jullie weten wie Tom is.
Weet je iets?
Je weet genoeg.
Weten jullie wie ze zijn?
Weten jullie waar hij woont?
Weten jullie waar hij is
- Dat weet je toch.
- Dat weten jullie toch.
- Dat weet u toch.
Wat weet je daarover?
Weet jij Toms telefoonnummer?
Wat weet je daarover?
Jij weet niet wie ik ben.
Jullie weten te veel.
Weet jij wat dat betekent?
- U weet niet hoe u het moet doen, of wel?
- Jullie weten niet hoe jullie het moeten doen, of wel?
- Weet je waar hij is
- Weten jullie waar hij is
- Weet u waar hij is
Weet je wie ik ben?
- Weet je wie hij is?
- Weet u wie hij is?
Wat weet jij over Israël?
- Weet jij wie zij zijn?
- Weten jullie wie ze zijn?
- Weet je wie ze zijn?
- Weet gij waar hij woont?
- Weten jullie waar hij woont?
- Weet je waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?
- Weet u waar hij woont?
Weet jij wat ze gezegd heeft?
Weet je niet wie ik ben?
- Weten jullie hoe gevaarlijk dat is?
- Weet je hoe gevaarlijk dat is?
- Weet u hoe gevaarlijk dat is?
Weet je toevallig waar ze woont?
Dat weet ge beter dan ik.
Ken je me nog?
- Weet u wel wat “ironisch” betekent?
- Weet je wel wat “ironisch” betekent?
- Weet u wanneer het de verjaardag van Tom is?
- Weet je wanneer het de verjaardag van Tom is?
Weet je iets over je familie?
Ik ben op zoek naar Andy. Weet jij waar hij is?
- Weet gij waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?
- Weet u waar hij woont?
Je weet heel goed wat ze wil.
- Je weet dat ik getrouwd ben.
- Je weet dat ik gehuwd ben.
- U weet dat ik getrouwd ben.
- U weet dat ik gehuwd ben.
- Je weet toch hoe hij heet, niet?
- Jullie weten toch hoe hij heet, niet?
- U weet toch hoe hij heet, niet?
Jij weet dit net zo goed als ik.
Weet je waarom ik hier gekomen ben?
Weet je waar Tom zich verstopt had?
Weet jij waar hij naartoe is gegaan?
- Ik neem aan dat je weet wie Tom is.
- Ik neem aan dat u weet wie Tom is.
- Ik neem aan dat jullie weten wie Tom is.
Weet je toevallig waar ze woont?
Weet jij wat dat betekent?
Weten jullie van wie deze auto is?
Zoals u misschien weet, ben ik een grote liefhebber van oude boeken.
Weten jullie van wie deze auto is?
Weet jij waarom Tom en Mary niet met ons mee naar Boston willen gaan?