Examples of using "Schrank" in a sentence and their dutch translations:
Het tafellaken ligt in de kast.
Het tafellaken ligt in de kast.
Hij verplaatste de kast om hem voor de deur te duwen.
- Tom haalde een oude schoenendoos uit zijn kast en maakte hem open.
- Tom trok een oude schoenendoos uit zijn kast en maakte hem open.
Mary trok de strijkplank uit de kast, klapte hem uit en zette hem naast het raam neer.
Dat klinkt me vreemd.
Jij zot!
- Er zit zeker een vijs los?
- Ge zijt niet goed wijs.
- Ge hebt ze niet alle vijf.
- Ge zijt niet wel wijs.
- Jij zot!