Translation of "Richtig" in Dutch

- Richtig!
- Richtig.

- Correct!
- Juist!

Richtig.

- Juist!
- Het klopt!

Richtig?

- Klopt?
- Klopt het?

- Das ist richtig!
- Stimmt!
- Richtig.

- Correct!
- Juist!

Ja. Richtig.

Ja. Dat klopt.

Ganz richtig.

Dat klopt.

Sie sangen richtig.

Ze zongen juist.

Gut, richtig, ja.

Goed, juist, ja.

- Richtig!
- Das stimmt!

- Correct!
- Juist!

Versuch es richtig!

Doe goed je best.

Geht deine Uhr richtig?

- Loopt je horloge goed?
- Loopt uw horloge juist?

Ist diese Übersetzung richtig?

Is deze vertaling correct?

Ich habe richtig geraten.

- Ik had gelijk.
- Ik heb het goed geraden.
- Ik gokte goed.

Deine Antwort ist richtig.

- Uw antwoord is juist.
- Jouw antwoord is juist.

Tom hat richtig geraten.

- Tom had gelijk.
- Tom heeft gelijk.
- Tom raadde het goed.
- Tom heeft het goed geraden.

Deine Annahme ist richtig.

Uw veronderstelling is juist.

Meine Berechnung war richtig.

Mijn berekening was correct.

Das ist richtig, ja.

Dat klopt, ja.

Beide Antworten sind richtig.

Beide antwoorden zijn juist.

Ja. Das ist richtig.

- Ja. Dat is juist.
- Ja, dat is correct.

Weihnachten ist bald, richtig?

Kerst komt eraan, nietwaar?

Beide Aussprachen sind richtig.

Beide uitspraken zijn juist.

Es ist möglich, richtig?

Het kan, toch?

- Genau!
- Stimmt genau!
- Richtig!

Precies!

Ist meine Antwort richtig?

Is mijn antwoord juist?

Dein Verdacht ist richtig.

Wat je vermoedt, is waar.

- Das stimmt.
- Ganz richtig.

Dat klopt.

- Ich denke, Ihre Antwort ist richtig.
- Ich denke, deine Antwort ist richtig.

- Ik denk dat jouw antwoord correct is.
- Ik denk dat je antwoord juist is.

- Tatsächlich liegst du absolut richtig.
- In der Tat, du liegst ziemlich richtig.

Je hebt het inderdaad juist voor.

- Putzen Sie sich richtig die Zähne?
- Putzt ihr euch die Zähne richtig?

Poetst ge goed uw tanden?

Hier wird es richtig eng.

Het wordt hier al erg krap.

Tatsächlich liegst du absolut richtig.

Je hebt het inderdaad juist voor.

Der Motor funktioniert nicht richtig.

De motor werkt niet goed.

Dieses Handy ist richtig teuer.

Deze mobiele telefoon is heel duur.

Meine Uhr geht nicht richtig.

Mijn horloge werkt niet goed.

Ruh dich einmal richtig aus!

Rust goed uit!

Tu das, was richtig ist!

Doe het juiste.

Welches hältst du für richtig?

Welke denk jij dat correct is?

Eine der Antworten ist richtig.

Een van de antwoorden is juist.

Lassen Sie mal sehen. Ja, richtig.

Even kijken. Ja, klopt.

Verursachen sie einen richtig bösen Ausschlag.

...veroorzaken ze vervelende uitslag.

Dass sie irgendwas sehr richtig machen.

en dit suggereert dat ze inderdaad iets heel goed doen.

Wenn wir diese Geschichte richtig erzählen,

Als we dat verhaal goed vertellen,

Ich hatte monatelang nicht richtig geschlafen.

Ik had maanden slecht geslapen.

Alles, was er sagte, war richtig.

- Alles wat hij zei, was waar.
- Alles wat hij zei was juist.
- Alles wat hij zei klopte.

- Genau!
- Das stimmt!
- Das ist richtig!

Zo is het maar net!

- Das ist richtig.
- Das ist korrekt.

Dat klopt.

Ich habe sie RICHTIG gut kennengelernt.

Ik heb haar ERG goed leren kennen.

- Habe ich recht?
- Liege ich richtig?

Heb ik gelijk?

Ich bin richtig stolz auf dich.

Ik ben echt trots op je.

Habe ich das Lied richtig gesungen?

Zing ik dat lied goed?

Geld zu stehlen ist nicht richtig.

Geld stelen is slecht.

Das ist eine richtig schöne Stadt.

Dat is een heel mooie stad.

Du machst nie etwas richtig, oder?

Je doet nooit iets goed, of wel?

Tom hat die Frage richtig beantwortet.

Tom heeft de vraag juist beantwoord.

Kinder spielen richtig gerne am Strand.

Kinderen houden er echt van om op het strand te spelen.

Tom war einer deiner Freunde. Richtig?

Tom was toch een vriend van jou?

Alles, was er sagt, ist richtig.

Al wat hij zegt is waar.

Nett hast du’s hier. Richtig gemütlich.

Leuk heb je het hier. Echt gezellig.

Und wir sahen sie erstmals richtig rennen.

En we zagen haar voor het eerst keihard rennen. (Gelach)

In der Tat, du liegst ziemlich richtig.

De waarheid is dat het helemaal is zoals je zegt.

Alles, was du sagst, ist vollkommen richtig.

Alles wat je zegt, is volkomen correct.

Tom nimmt seinen Job nicht richtig ernst.

Tom neemt zijn baan niet erg serieus.

Nur ich konnte die Frage richtig beantworten.

Alleen ik kon de vraag juist beantwoorden.

Ab Freitag soll es richtig warm werden.

Vanaf vrijdag moet het echt warm worden.

Diese Tür lässt sich nicht richtig schließen.

Ik krijg de deur niet goed dicht.

Mach's, wie du es für richtig hältst.

- Doe wat je wilt.
- Doet wat ge het beste vindt.
- Doe wat je goed lijkt.

- Das stimmt fast.
- Das ist fast richtig.

Dat is bijna juist.