Translation of "Stimmt" in Dutch

- Stimmt genau!
- Das stimmt!

- Precies!
- Juist!
- Exact!

Stimmt.

Klopt.

Das stimmt.

Dat klopt.

Stimmt genau!

- Precies!
- Juist!
- Het klopt!

Es stimmt.

Het klopt.

Stimmt das?

Klopt dat?

- Irgendwas stimmt hier nicht!
- Hier stimmt etwas nicht.

Hier klopt iets niet.

- Da stimmt etwas nicht.
- Hier stimmt etwas nicht.

Hier klopt iets niet.

- Genau!
- Stimmt genau!

- Precies!
- Juist!
- Het klopt!
- Exact!

Stimmt diese Antwort?

Klopt dit antwoord?

Unglücklicherweise stimmt es.

Helaas is het waar.

Das stimmt nicht.

- Het is fout.
- Dat klopt niet.

Vielleicht stimmt das.

Misschien is het waar.

- Richtig!
- Das stimmt!

- Correct!
- Juist!

Stimmt etwas nicht?

Is er iets mis?

Irgendwas stimmt nicht.

Iets gaat niet goed.

Ja, das stimmt.

Ja, dat klopt.

- Stimmt so.
- Behalten Sie das Wechselgeld!
- Das stimmt so.

Hou het wisselgeld maar!

Aber das stimmt nicht.

Maar dat is niet wat we zien.

Aber etwas stimmt nicht.

Maar er is iets mis.

Da stimmt etwas nicht.

Er is iets raars aan de hand.

Leider stimmt dieses Gerücht.

Helaas is het gerucht waar.

Wer schweigt, stimmt zu.

Wie zwijgt, stemt toe.

Was stimmt damit nicht?

Wat is er mis mee?

Hier stimmt was nicht.

- Iets klopt hier niet.
- Er is iets aan de hand!

Es stimmt etwas nicht.

Er is iets aan de hand.

Stimmt Tom nicht zu?

Is Tom het daar niet mee eens?

"Das stimmt", sagte John.

"Dat klopt", zei John.

Nein, das stimmt nicht.

Nee, dat klopt niet.

Was Tom sagt, stimmt.

Wat Tom zegt is waar.

- Genau!
- Stimmt genau!
- Richtig!

Precies!

Da stimmt etwas nicht!

- Daar is iets aan de hand!
- Er is iets aan de hand!
- Er klopt iets niet!

- Das stimmt.
- Ganz richtig.

Dat klopt.

- Ich denke, was Sie sagen stimmt.
- Ich denke, was du sagst stimmt.

- Ik denk dat wat jij zegt waar is.
- Ik denk dat het waar is wat je zegt.

Was stimmt nicht mit dir?

Wat is jouw probleem?

stimmt mit meiner Intuition überein,

viel samen met mijn diepste intuïtie

Stimmt etwas mit ihm nicht?

Is er iets met hem aan de hand?

Was er sagt stimmt nicht.

Wat hij zegt, is niet juist.

Was stimmt mit ihr nicht?

Wat is er mis met haar?

- Das ist richtig!
- Stimmt!
- Richtig.

- Correct!
- Juist!

Er stimmt mit mir überein.

Hij is het met mij eens.

Wetten, dass das nicht stimmt!

Ik wed dat dat niet waar is.

- Ist das wahr?
- Stimmt das?

- Is dat zo?
- Is dat waar?

Warum? Was stimmt denn nicht?

- Waarom? Wat klopt er dan niet?
- Waarom? Wat is er dan mis?

Ich hoffe, Tom stimmt zu.

Ik hoop dat Tom akkoord gaat.

- Behalte das Wechselgeld.
- Stimmt so.

- Hou de rest maar.
- Hou het wisselgeld maar!

Ich glaube, dass das stimmt.

Ik denk dat het waar is.

- Das stimmt.
- Das ist wahr.

- Dat is waar.
- Dat klopt.

Nehmen wir an, es stimmt.

Laten we aannemen dat het klopt.

Entschuldigung, das Wechselgeld stimmt nicht.

Sorry, maar het wisselgeld klopt niet.

Es stimmt nichts von alldem.

Daar klopt niets van.

- Es stimmt, was du sagst.
- Es stimmt, was Sie sagen.
- Es stimmt, was ihr sagt.
- Was Sie sagen, ist richtig.
- Was du sagst, ist richtig.
- Was du sagst, stimmt.

Wat je zegt is waar.

- Ich spüre, dass etwas nicht stimmt.
- Ich habe das Gefühl, dass etwas nicht stimmt.

Ik voel dat er iets mis is.

- Stimmt es, dass du Moslem werden willst?
- Stimmt es, dass Sie Moslem werden wollen?

- Klopt het dat je een moslim wilt worden?
- Is het waar dat je een moslim wilt worden?
- Klopt het dat je moslim wilt worden?

Ich spüre, dass etwas nicht stimmt.

Ik voel dat er iets mis is.

Irgendwas stimmt nicht mit dem Motor.

Er is iets mis met de motor.

Irgendwas stimmt mit den Bremsen nicht.

Er is iets mis met de remmen.

- Genau!
- Das stimmt!
- Das ist richtig!

Zo is het maar net!

Es stimmt, dass Amerikaner Pizza lieben.

Het is waar dat Amerikanen van pizza houden.

Ich glaube nicht, dass das stimmt.

- Ik geloof niet dat dit waar is.
- Ik geloof niet dat dit klopt.

Das stimmt. Die Luftfeuchtigkeit ist hoch.

Dat klopt. Er zit veel vocht in de lucht.

Ich weiß nicht, ob das stimmt.

Ik weet niet of dat waar is.

Wir wissen nicht einmal, ob’s stimmt.

- We weten niet eens of het waar is.
- Men weet niet eens of het waar is.

Ich glaube, hier stimmt was nicht.

- Ik geloof dat hier iets niet klopt.
- Ik geloof dat hier iets niet in orde is.

Irgendwas stimmt mit dem Motor nicht.

Er gaat iets niet goed met de motor.

- Tom stimmt zu.
- Tom billigt das.

Tom is ermee eens.

Ich denke nicht, dass das stimmt.

Ik denk niet dat het waar is.

Irgendwas stimmt mit diesem Taschenrechner nicht.

Er klopt iets niet met die rekenmachine.

Ich frage mich, ob das stimmt.

- Ik vraag me af of dat klopt.
- Ik vraag me af of dat waar is.