Examples of using "Lachte" in a sentence and their dutch translations:
Hij lachte.
Niemand lachte.
Tom lachte.
Iemand lachte.
- Ik lachte.
- Ik heb gelachen.
Ze lachte.
Hij lacht nerveus.
Tom lachte nerveus.
Tom lachte even.
Ze lachte vrolijk.
- Maria lachte als laatste.
- Maria lachte het laatst.
We lachten.
Ze lachte om zijn grap.
Ik heb gelachen.
- Ik lachte om zijn mop.
- Ik lachte om zijn grap.
Hij lachte.
Tom was de enige die lachte.
Ze lachte om haar angst te verbergen.
Het jonge meisje lachte zorgeloos.
Ze vertelde hem een mop, maar hij lachte niet.
Tom hoorde iemand lachen.
Tom kon niet geloven dat niemand om zijn grapjes lachte.
Tom kon niet geloven dat niemand om zijn grapjes lachte.
Tom kon niet geloven dat niemand om zijn grapjes lachte.
"Het is prima," lachte Dima. "Ik ben per slot van rekening nog in de groei. Ik groei er wel in."
Tom barstte in lachen uit.
Ze lachte zo hard dat ze ervan huilde.
- Iene miene mutte, tien pond grutte, tien pond kaas, wie is de baas?
- Onder de piano lag een ei, in dat ei daar zat een brief, waarop te lezen stond wie is uw lief?
- Onder de piano ligt een flesje bier; al wie er van drinkt, stinkt!
- Op de brug zit een mug met haar muil wijd open; zeven ezels, achttien kwezels zijn erin gekropen.