Translation of "Handy" in Dutch

0.009 sec.

Examples of using "Handy" in a sentence and their dutch translations:

- Dieses Handy ist richtig teuer.
- Dieses Handy ist wirklich teuer.
- Dieses Handy ist echt teuer.

Deze mobiele telefoon is heel duur.

Manchmal sogar per Handy.

soms zelfs via mobiele telefoon.

Mein Handy wurde gestohlen.

- Mijn mobiele telefoon was gestolen.
- Mijn mobieltje was gestolen.

Sein Handy ist aus.

Zijn mobiele telefoon staat uit.

Ich hab kein Handy.

- Ik heb geen mobiele telefoon.
- Ik heb geen mobieltje.
- Ik heb geen gsm.

Mein Handy funktioniert nicht.

Mijn gsm werkt niet.

Hast du ein Handy?

- Heb je een mobieltje?
- Heb je een gsm?

Wo ist das Handy?

Waar is de gsm?

- Hast du ein Handy?
- Haben Sie ein Handy?
- Hast du ein Mobiltelefon?

Heb je een mobiele telefoon?

Dieses Handy ist richtig teuer.

Deze mobiele telefoon is heel duur.

Er verliert ständig sein Handy.

- Hij verliest altijd zijn gsm.
- Hij speelt constant zijn gsm kwijt.

Das iPhone ist ein außergewöhnliches Handy.

De iPhone is een buitengewone mobiele telefoon.

Die meisten jungen Leute haben ein Handy.

De meeste jongeren hebben een gsm.

Kannst du mir deine Handy-Nummer geben?

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?

Mein Handy ist auf den Boden gefallen.

Mijn mobiele telefoon viel op de vloer.

Ich habe das Ladegerät von meinem Handy verloren.

Ik ben de oplader van mijn mobiele telefoon kwijt.

- Hast du ein Handy?
- Hast du ein Natel?

Heb je een mobieltje?

Ich habe mir heute früh Toms Handy ausgeliehen.

Ik heb Toms telefoon vanochtend geleend.

- Mein Mobiltelefon geht nicht.
- Mein Handy funktioniert nicht.

Mijn gsm werkt niet.

- Wessen Mobiltelefon ist das?
- Wessen Handy ist das?

Van wie is dit mobieltje?

- Hast du ein Handy?
- Haben Sie ein Handy?
- Hast du ein Mobiltelefon?
- Hast du ein Smartphone?
- Haben Sie ein Smartphone?

- Hebt ge een gsm?
- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een gsm?
- Heb je een mobiele telefoon?

- Hast du ein Handy?
- Haben Sie ein Handy?
- Haben Sie ein Natel?
- Hast du ein Natel?
- Hast du ein Mobiltelefon?

- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een mobiele telefoon?

Meine Reise begann mit einem sehr populären Handy-Video

Mijn avontuur begon met een vreselijk populaire video

Wie kannst du einen Laptop und kein Handy haben?

Hoe kunt u een laptop hebben, maar geen mobieltje?

- Ich muss mein Mobiltelefon aufladen.
- Ich muss mein Handy aufladen.

- Ik moet mijn mobieltje opladen.
- Ik moet mijn gsm opladen.
- Ik moet mijn telefoon opladen.

Ich habe mir heute Morgen das Handy von Tom geliehen.

Ik heb Toms telefoon vanochtend geleend.

Freue ich mich auf eine Handy-WC-Funktion. So was Verrücktes!

Ik kijk uit naar een telefoon met een toilet erop. Hoe bizar.

Ich habe die Fotos von meinem Handy auf den Computer übertragen.

Ik heb de foto’s van mijn mobieltje op de computer overgezet.

Ich wache auf, greife nach meinem Handy, checke ein paar Mails.

Ik sta op, pak mijn mobieltje, check mijn mail,

Es scheint, dass das Guthaben für mein Prepaid-Handy aufgebraucht ist.

Het lijkt erop dat het tegoed op mijn prepaid mobieltje is opgebruikt.

Und zwar kam jemand darauf, eine Kamera in ein Handy zu stecken.

Dat iemand het idee had een camera in een telefoon te stoppen.

- Ich liebe dieses Handy.
- Ich liebe dieses Taschentelefon!
- Ich liebe dieses Mobiltelefon!

Ik hou van dit mobieltje.

- Wessen Mobiltelefon ist das?
- Wessen Handy ist das?
- Wem gehört dieses Mobiltelefon?

- Van wie is dit mobieltje?
- Van wie is deze gsm?

- Mein Mobiltelefon geht nicht.
- Mein Mobiltelefon funktioniert nicht.
- Mein Handy funktioniert nicht.

Mijn gsm werkt niet.

- Kannst du mir deine Handy-Nummer geben?
- Können Sie mir Ihre Mobilfunknummer geben?

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?

- Ich beabsichtige, morgen ein Mobiltelefon zu kaufen.
- Ich werde mir morgen ein Handy kaufen.

- Ik ben van plan morgen een mobieltje te kopen.
- Ik ben van plan morgen een gsm te kopen.
- Morgen ga ik een mobieltje kopen.

- Kannst du mir deine Handy-Nummer geben?
- Können Sie mir Ihre Mobilfunknummer geben?
- Können Sie mir Ihre Handynummer geben?

Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?

- "Hast du mein Handy gesehen?" "Es liegt auf dem Tisch."
- „Hast du mein Mobiltelefon gesehen?“ – „Das liegt auf dem Tisch.“

"Heb je mijn mobieltje gezien?" "Hij ligt op tafel."

- Das Handy ist eine Erfindung, ohne die wir nicht leben können.
- Das Mobiltelefon ist eine Erfindung, ohne die wir nicht leben können.

Het mobieltje is een uitvinding waar we niet zonder kunnen leven.

- Wie kannst du einen Laptop und kein Handy haben?
- Wie kann es sein, dass du einen tragbaren Rechner hast, nicht aber ein Mobiltelefon?

Hoe kunt u een laptop hebben, maar geen mobieltje?

- Kannst du mir deine Handy-Nummer geben?
- Können Sie mir Ihre Mobilfunknummer geben?
- Gibst du mir deine Handynummer?
- Können Sie mir Ihre Handynummer geben?

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?