Translation of "Gegeben" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Gegeben" in a sentence and their dutch translations:

- Wem hast du es gegeben?
- Wem habt ihr es gegeben?
- Wem haben Sie es gegeben?

- Aan wie heb je het gegeven?
- Aan wie heeft u het gegeven?
- Aan wie hebben jullie het gegeven?

- Wer hat dir das gegeben?
- Wer hat euch das gegeben?
- Wer hat Ihnen das gegeben?

Wie heeft jullie dit gegeven?

- Du hast dein Bestes gegeben.
- Sie haben Ihr Bestes gegeben.
- Ihr habt euer Bestes gegeben.

Je hebt je best gedaan.

- Wem hast du das gegeben?
- Wem hast du es gegeben?

Aan wie hebt ge dat gegeven?

Habt ihr Trinkgeld gegeben?

Heb je een fooi gegeven?

- Wem hast du das Buch gegeben?
- Wem haben Sie das Buch gegeben?

Aan wie heb je het boek gegeven?

Das hat mir Hoffnung gegeben.

Dat heeft me hoop gegeven.

Tom hat Mary etwas gegeben.

Tom gaf iets aan Mary.

Ich habe ihnen nichts gegeben.

Ik heb hen niets gegeven.

Wer hat dir das gegeben?

Wie heeft dit aan jou gegeven?

Was hat Tom Maria gegeben?

Wat heeft Tom aan Maria gegeven?

Tom hat uns nichts gegeben.

Tom heeft ons niets gegeven.

Wem hast du es gegeben?

Aan wie heb je het gegeven?

- Ich habe jedem Kind 3 Bonbons gegeben.
- Ich habe jedem Kind drei Bonbons gegeben.

- Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.
- Ik heb aan ieder kind drie snoepjes gegeven.

- Ich habe jedem Kind drei Zuckerl gegeben.
- Ich habe jedem Kind drei Bonbons gegeben.

- Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.
- Ik heb aan ieder kind drie snoepjes gegeven.

- Er hat dem Hund einen Knochen gegeben.
- Sie hat dem Hund einen Knochen gegeben.

- Hij gaf de hond een bot.
- Ze gaf een been aan de hond.
- Hij gaf een bot aan de hond.

Er hat mir ein Beispiel gegeben.

Hij gaf me een voorbeeld.

Er hat mir dieses Buch gegeben.

Hij gaf me dit boek.

Ich habe ihm das Geld gegeben.

Ik heb hem het geld gegeven.

Ich habe ihm ein Buch gegeben.

Ik gaf hem een boek.

Er hat der Katze Milch gegeben.

Hij gaf de kat wat melk.

Tom hat mir einen Füller gegeben.

Tom heeft me een vulpen gegeven.

Sie hat mir einige Bücher gegeben.

Ze gaf me een paar boeken.

Sie hat ihm eine Uhr gegeben.

Ze gaf hem een horloge.

Ich habe Tom Marias Telefonnummer gegeben.

Ik heb Tom Maria's telefoonnummer gegeven.

Sie hat mir das Fischaugenobjektiv gegeben.

Zij heeft mij het visoogobjectief gegeven.

Hast du Tom den Schlüssel gegeben?

Heb je de sleutel aan Tom gegeven?

Ich habe ihm meine Adresse gegeben.

Ik gaf hem mijn adres.

Alle Spieler haben ihr Bestes gegeben.

Alle spelers hebben hun best gedaan.

Gott hat gegeben, Gott hat genommen.

God heeft gegeven, God heeft genomen.

Wem hast du das Buch gegeben?

Aan wie heb je het boek gegeven?

Dein Vater hätte dir alles gegeben.

Jouw vader zou alles aan jou hebben gegeven.

Sie hat mir ein Hemd gegeben.

- Zij heeft mij een shirt gegeven.
- Ze heeft me een hemd gegeven.
- Ze heeft me een overhemd gegeven.

Sie hat mir den Laufpass gegeben.

Ze heeft me gedumpt.

Sie hat ihnen einige Äpfel gegeben.

- Zij gaf hen een paar appels.
- Zij gaf hen een paar appelen.

Wann habe ich dir das gegeben?

Wanneer heb ik je dat gegeven?

Sie hat ihm das Geld gegeben.

Ze gaf hem het geld.

Maria hat ihm zehn Euro gegeben.

Maria gaf hem tien euro.

Hast du der Katze Essen gegeben?

Heb je de kat gevoed?

Wir nahmen es als gegeben an.

We namen het als vanzelfsprekend aan.

Wer hat ihr meine Adresse gegeben?

Wie heeft haar mijn adres gegeven?

In Brasilien hatte es 1964 einen gegeben.

In 1964 was er één in Brazilië.

Mein Bruder hat mir eine Hose gegeben.

Mijn broer heeft me een spijkerbroek gegeven.

Er hat seinen Fotoapparat seinem Freund gegeben.

Hij heeft zijn fototoestel aan zijn vriend gegeven.

Er hat dem Hund einen Knochen gegeben.

Hij gaf de hond een bot.

Mein Onkel hat mir eine Kamera gegeben.

Mijn oom heeft mij een fototoestel gegeven

Ich habe meiner Schwester ein Wörterbuch gegeben.

Ik gaf mijn zus een woordenboek.

- Er hat beschleunigt.
- Er hat Gas gegeben.

Hij versnelde.

Er hat mir noch keine Antwort gegeben.

Hij heeft mij nog geen antwoord gegeven.

Ich habe die Bücher diesem Studenten gegeben.

Ik heb de boeken aan deze student gegeven.

Ich habe ihr ein paar Bücher gegeben.

Ik heb haar enkele boeken gegeven.

Ich habe Tom noch eine Chance gegeben.

Ik gaf Tom nog een kans.

Ich habe meiner Schwester eine Puppe gegeben.

Ik heb mijn zus een pop gegeven.

Mein Onkel hat mir ein Buch gegeben.

Mijn oom heeft mij een boek gegeven.

Sie hat dem Hund einen Knochen gegeben.

Ze gaf een been aan de hond.

Ich habe jedem Kind drei Bonbons gegeben.

- Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.
- Ik heb aan ieder kind drie snoepjes gegeven.

Er hat mir nichts zu essen gegeben.

Hij heeft me niks te eten gegeven.

Es hat eine gute Apfelernte dieses Jahr gegeben.

We hadden een goede appeloogst dit jaar.

Sie hat mir auf einmal einen Kuss gegeben.

- Ze gaf me plotseling een kus.
- Plots kuste ze me.
- Ze gaf me plots een zoen.

Er hat mir eins auf die Nuss gegeben.

Hij heeft mij op het hoofd geslagen.

Ich habe Tom drei Monate lang Französischunterricht gegeben.

Ik heb Tom gedurende drie maanden Franse les gegeven.

Ein großer Teil seines Körpers wird diesen Eiern gegeben.

Een groot deel van haar lichaam wordt aan die eieren gegeven.

Die Uhr, die du mir gegeben hast, geht falsch.

Het horloge dat je me gegeven hebt, loopt achter.

- Sie haben es mir gegeben.
- Sie gaben es mir.

Ze gaven het aan mij.

Hätte ich mein Bestes gegeben, hätte ich's vielleicht geschafft.

- Als ik mijn best had gedaan, was het me misschien gelukt.
- Als ik mijn best had gedaan, zou ik er misschien in hebben geslaagd.

Die Information, die du mir gegeben hast, nützt wenig.

De info die je me gaf is van weinig nut.

Sie hat ihm ein Zeichen gegeben, sich zu setzen.

Ze deed hem teken om te gaan zitten.