Examples of using "Gegeben" in a sentence and their dutch translations:
- Aan wie heb je het gegeven?
- Aan wie heeft u het gegeven?
- Aan wie hebben jullie het gegeven?
Wie heeft jullie dit gegeven?
Je hebt je best gedaan.
Aan wie hebt ge dat gegeven?
Heb je een fooi gegeven?
Aan wie heb je het boek gegeven?
Dat heeft me hoop gegeven.
Tom gaf iets aan Mary.
Ik heb hen niets gegeven.
Wie heeft dit aan jou gegeven?
Wat heeft Tom aan Maria gegeven?
Tom heeft ons niets gegeven.
Aan wie heb je het gegeven?
- Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.
- Ik heb aan ieder kind drie snoepjes gegeven.
- Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.
- Ik heb aan ieder kind drie snoepjes gegeven.
- Hij gaf de hond een bot.
- Ze gaf een been aan de hond.
- Hij gaf een bot aan de hond.
Hij gaf me een voorbeeld.
Hij gaf me dit boek.
Ik heb hem het geld gegeven.
Ik gaf hem een boek.
Hij gaf de kat wat melk.
Tom heeft me een vulpen gegeven.
Ze gaf me een paar boeken.
Ze gaf hem een horloge.
Ik heb Tom Maria's telefoonnummer gegeven.
Zij heeft mij het visoogobjectief gegeven.
Heb je de sleutel aan Tom gegeven?
Ik gaf hem mijn adres.
Alle spelers hebben hun best gedaan.
God heeft gegeven, God heeft genomen.
Aan wie heb je het boek gegeven?
Jouw vader zou alles aan jou hebben gegeven.
- Zij heeft mij een shirt gegeven.
- Ze heeft me een hemd gegeven.
- Ze heeft me een overhemd gegeven.
Ze heeft me gedumpt.
- Zij gaf hen een paar appels.
- Zij gaf hen een paar appelen.
Wanneer heb ik je dat gegeven?
Ze gaf hem het geld.
Maria gaf hem tien euro.
Heb je de kat gevoed?
We namen het als vanzelfsprekend aan.
Wie heeft haar mijn adres gegeven?
In 1964 was er één in Brazilië.
Mijn broer heeft me een spijkerbroek gegeven.
Hij heeft zijn fototoestel aan zijn vriend gegeven.
Hij gaf de hond een bot.
Mijn oom heeft mij een fototoestel gegeven
Ik gaf mijn zus een woordenboek.
Hij versnelde.
Hij heeft mij nog geen antwoord gegeven.
Ik heb de boeken aan deze student gegeven.
Ik heb haar enkele boeken gegeven.
Ik gaf Tom nog een kans.
Ik heb mijn zus een pop gegeven.
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
Ze gaf een been aan de hond.
- Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.
- Ik heb aan ieder kind drie snoepjes gegeven.
Hij heeft me niks te eten gegeven.
We hadden een goede appeloogst dit jaar.
- Ze gaf me plotseling een kus.
- Plots kuste ze me.
- Ze gaf me plots een zoen.
Hij heeft mij op het hoofd geslagen.
Ik heb Tom gedurende drie maanden Franse les gegeven.
Een groot deel van haar lichaam wordt aan die eieren gegeven.
Het horloge dat je me gegeven hebt, loopt achter.
Ze gaven het aan mij.
- Als ik mijn best had gedaan, was het me misschien gelukt.
- Als ik mijn best had gedaan, zou ik er misschien in hebben geslaagd.
De info die je me gaf is van weinig nut.
Ze deed hem teken om te gaan zitten.