Translation of "Einander" in Dutch

Vergebt einander!

- Vergeef elkaar!
- Vergeeft elkander!

Sie kritisierten einander.

Ze bekritiseerden elkaar.

Sie lieben einander.

Ze houden van elkaar.

Sie halfen einander.

Ze hielpen elkaar.

Ihr braucht einander.

Jullie hebben elkaar nodig.

Sie verstehen einander.

- Ze verstaan elkaar.
- Ze begrijpen elkaar.

Sie kitzelten einander.

Ze kietelden elkaar.

- Ihr liebt einander doch, oder?
- Ihr liebt einander, nicht wahr?
- Sie lieben einander, nicht wahr?

Jullie houden van elkaar, niet?

- Ihr liebt einander doch, oder?
- Ihr liebt einander, nicht wahr?

Jullie houden van elkaar, niet?

Sie lieben einander sehr.

Ze houden erg van elkaar.

Alle drei hassten einander.

Alle drie haatten ze elkaar.

Sie sahen einander an.

Zij keken naar elkaar.

Wir konnten einander verstehen.

We slaagden erin elkaar te verstaan.

Wir müssen einander beschützen.

We moeten elkaar beschermen.

- Die zwei Damen lächelten einander an.
- Die zwei Damen lächelten einander zu.

De twee dames glimlachten naar elkaar.

Einst hatten sie einander geholfen.

Ze hadden elkaar ooit geholpen.

Wann werden wir einander wiedersehen?

Wanneer kunnen we elkaar weerzien?

Ihr liebt einander doch, oder?

Jullie houden van elkaar, niet?

Wir küssten einander nur einmal.

- We hebben maar één keer gezoend.
- We hebben elkaar maar één keer gezoend.

Nicholas und Maria lieben einander.

Nicholas en Maria houden van elkaar.

Wir lernen einander nicht kennen.

We leren elkaar niet kennen.

Was habt ihr einander angetan?

Wat hebben jullie elkaar aangedaan?

Männer und Frauen brauchen einander gegenseitig.

Mannen en vrouwen hebben elkaar nodig.

- Sie hassten sich.
- Sie hassten einander.

Ze haatten elkaar.

Tom und Maria kennen einander bereits.

Tom en Maria kennen elkaar al.

- Liebt einander so, wie ich euch geliebt habe.
- Liebt einander, so wie ich euch geliebt habe.

Heb elkaar lief zoals ik je heb liefgehad.

Alle Personen in dem Raum kennen einander.

Al de mensen in de kamer kennen elkaar.

Der Mann und seine Frau halfen einander.

De man en zijn vrouw hielpen elkaar.

Während wir sprachen, suchten unsere Hände einander.

Terwijl we spraken, zochten onze handen elkaar.

- Sie halfen sich gegenseitig.
- Sie halfen einander.

Ze hielpen elkaar.

Tom und Maria sahen einander weiter an.

Tom en Maria bleven elkaar aankijken.

Tom und Maria sahen einander sprachlos an.

Tom en Maria keken elkaar sprakeloos aan.

- Sie liebten einander.
- Sie liebten sich gegenseitig.

Zij hielden van elkaar.

Tom und ich, wir sind einander böse.

Tom en ik zijn boos op elkaar.

- Die Brüder hassen einander.
- Die Brüder hassen sich.

Deze broers haten elkaar.

- Wir kennen uns nicht.
- Wir kennen einander nicht.

We kennen elkaar niet.

Wir kennen einander ja schon seit sechs Jahren.

We kennen elkaar al zes jaar.

Die zwei Sachen schließen einander nicht unbedingt aus.

De twee zaken sluiten elkaar niet noodzakelijkerwijs uit.

Tom und Maria sahen einander an und lachten.

Tom en Maria bekeken elkaar en lachten.

- Die Liebenden küssten sich.
- Die Liebenden küssten einander.

De geliefden kusten elkaar.

Er sagt oft, dass wir einander helfen müssen.

Hij zegt vaak dat wij elkaar moeten helpen.

Integrierte Nachtlichter, um einander im Auge behalten zu können.

Ingebouwde nachtlampjes om elkaar te kunnen zien.

Es versteht sich von selbst, dass wir einander helfen.

Het spreekt vanzelf dat wij elkaar helpen.

Tom und Maria sahen einander an und standen auf.

Tom en Maria bekeken elkaar en stonden op.

Euch bleibt nichts anderes übrig, als einander zu vertrauen.

Het enige wat jullie kunnen doen, is elkaar vertrouwen.

- Kennt ihr euch?
- Kennen Sie sich?
- Kennen Sie einander?

Kennen jullie elkaar?

Gepunktete Baumfrösche haben eine geniale Methode, einander nachts zu erblicken.

Hypsiboas punctatus-kikkers hebben een slimme manier om elkaar 's nachts te zien.

- Tom und Maria umarmten einander.
- Tom und Maria umarmten sich.

Tom en Mary omhelsden elkaar.

- Nicholas und Maria lieben einander.
- Nicholas und Maria lieben sich.

Nicholas en Maria houden van elkaar.

- Wie habt ihr euch kennengelernt?
- Wie habt ihr einander kennengelernt?

Waar hebben jullie elkaar ontmoet?

Zuerst sahen sie die Trümmer, dann schauten sie einander an.

Eerst zagen ze de rommel, vervolgens keken ze elkaar aan.

- Sie liebte mich so wie ich sie liebte.
- Wir liebten einander.

We hielden van elkaar.

- Tom und Maria kennen einander bereits.
- Tom und Maria kennen sich bereits.

Tom en Maria kennen elkaar al.

- Sie lächelten sich gegenseitig an.
- Sie lächelten sich an.
- Sie lächelten einander an.

Ze glimlachten naar elkaar.

Wir lieben einander, doch sie lebt in Deutschland und ich in den Vereinigten Staaten.

We houden van elkaar, maar ze woont in Duitsland en ik woon in de Verenigde Staten.

Es ist nicht so, als wenn wir Feinde wären, die einander an die Kehle gehen.

Het is niet alsof we vijanden zijn die elkaar naar de keel vliegen.

Er und die Prinzessin liebten einander innig, und nach einem Jahr bekamen sie einen Sohn.

Hij en de prinses hielden ontzettend veel van elkaar, en na een jaar kwam er een zoon bij.

Wir haben die Kürbisse geerntet, indem wir sie erst einander zuwarfen und schließlich einer Person auf dem Lieferwagen.

We hebben de pompoenen geoogst door ze naar elkaar te gooien en vervolgens naar iemand op de vrachtwagen.

Anstatt einander etwas zu Weihnachten zu schenken, haben wir die Summe, die wir hierfür ausgegeben hätten, einer Wohltätigkeitseinerichtung gespendet.

In plaats van elkaar dit jaar kerstcadeaus te geven, hebben we het bedrag dat we aan cadeaus zouden hebben besteed aan een goed doel gedoneerd.

- Alle Menschen sind frei und gleich an Würde und Rechten geboren. Sie sind mit Vernunft und Gewissen begabt und sollen einander im Geist der Brüderlichkeit begegnen.
- Alle Menschen sind frei und gleich an Würde und Rechten geboren. Sie sind mit Vernunft und Gewissen begabt und sollen einander im Geiste der Brüderlichkeit begegnen.

Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.

Alle Menschen sind frei und gleich an Würde und Rechten geboren. Sie sind mit Vernunft und Gewissen begabt und sollen einander im Geist der Brüderlichkeit begegnen.

Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.

- Wir lieben einander, aber ich lebe in den Vereinigten Staaten, und er lebt in Deutschland.
- Wir lieben uns, aber ich lebe in den Vereinigten Staaten, und er lebt in Deutschland.

We houden van elkaar, maar ik woon in de Verenigde Staten en hij in Duitsland.