Translation of "Brief" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Brief" in a sentence and their dutch translations:

- Ich lese einen Brief.
- Ich las einen Brief.

- Ik heb een brief gelezen.
- Ik las een brief.

- Schreibst du einen Brief?
- Schreiben Sie gerade einen Brief?
- Schreibst du gerade einen Brief?

Schrijft ge een brief?

- Wessen Brief ist das?
- Wessen Brief ist das hier?
- Von wem ist dieser Brief?

Wiens brief is dit?

Sende diesen Brief.

- Mail deze brief.
- Stuur deze brief.

Lies den Brief.

Lees de brief.

Brief für dich.

Hier is een brief voor je.

- Ich schrieb einen Brief.
- Ich habe einen Brief geschrieben.

Ik heb een brief geschreven.

- Er hat einen Brief geschrieben.
- Er schrieb einen Brief.

- Hij heeft een brief geschreven.
- Hij schreef een brief.

- Sie zerriss den Brief.
- Sie hat den Brief zerrissen.

Ze scheurde de brief in stukjes.

- Tom hat den Brief verbrannt.
- Tom verbrannte den Brief.

Tom heeft de brief verbrand.

- Hast du ihren Brief bekommen?
- Habt ihr ihren Brief bekommen?
- Haben Sie ihren Brief bekommen?

Heb je haar brief gekregen?

- Schnell öffnete sie den Brief.
- Sie öffnete den Brief schnell.
- Sie öffnete schnell den Brief.

Snel opende ze de brief.

- Gestern bekam ich ihren Brief.
- Gestern habe ich seinen Brief bekommen.
- Gestern erhielt ich Ihren Brief.

Ik heb haar brief gisteren ontvangen.

- Es war ein langer Brief.
- Das war ein langer Brief.

Het was een lange brief.

- Vergiss nicht, den Brief wegzuschicken.
- Vergiss nicht, den Brief abzuschicken.

Vergeet niet de brief op de post te doen.

- Ich muss einen Brief schreiben.
- Ich muss einen Brief verfassen.

Ik moet een brief schrijven.

- Sie schreibt jetzt einen Brief.
- Sie schreibt gerade einen Brief.

Ze is nu een brief aan het schrijven.

- Ich habe deinen Brief erhalten.
- Ich habe Ihren Brief erhalten.

- Ik heb je brief ontvangen.
- Ik heb uw brief ontvangen.
- Ik heb jullie brief ontvangen.

- Sie riss seinen Brief in Stücke.
- Sie zerriss seinen Brief.

- Zij scheurde zijn brief in vele stukjes.
- Zij verscheurde zijn brief.

- Gestern schrieb er einen Brief.
- Er hat gestern einen Brief geschrieben.
- Gestern hat er einen Brief geschrieben.

Gisteren heeft hij een brief geschreven.

Ich schreibe einen Brief.

- Ik schrijf een brief.
- Ik ben een brief aan het schrijven.

Er schreibt einen Brief.

Hij schrijft een brief.

Schreibst du einen Brief?

- Schrijf je een brief?
- Schrijft ge een brief?

Er schrieb einen Brief.

Hij heeft een brief geschreven.

Sie schrieb einen Brief.

Zij schreef één brief.

Tom schreibt einen Brief.

Tom schrijft een brief.

Ich las einen Brief.

Ik las een brief.

Tom zerriss den Brief.

Tom verscheurde de brief.

Der Brief war handgeschrieben.

De brief was met de hand geschreven.

Emilie schrieb einen Brief.

Emily schreef een brief.

Emily schreibt einen Brief.

- Emily is een brief aan het schrijven.
- Emily schrijft een brief.

Schreibt Jimmy einen Brief?

Is Jimmy een brief aan het schrijven?

Ich schreibe keinen Brief.

Ik schrijf geen brief.

Tom las den Brief.

Tom las de brief.

- Hier ist ein Brief für dich.
- Hier ist ein Brief für Sie.
- Hier ist ein Brief für euch.

- Hier is een brief voor jou.
- Hier is een brief voor u.

- Ich habe Ihren Brief gestern erhalten.
- Ich habe Ihren Brief gestern bekommen.

Ik heb gisteren uw brief gekregen.

- Sie zerriss den Brief.
- Sie hat den Brief in tausend Stücke gerissen.

Ze scheurde de brief in stukjes.

- Ich habe einen Brief an Jim geschrieben.
- Ich schrieb Jim einen Brief.

Ik heb Jim een brief geschreven.

- Hast du schon diesen Brief beantwortet?
- Hast du den Brief schon beantwortet?

Heb je de brief al beantwoord?

- Ich freue mich auf deinen Brief.
- Ich schaue Ihrem Brief freudig entgegen.

Ik kijk ernaar uit om je brief te krijgen.

- Das ist ein sehr seltsamer Brief.
- Das ist ein ziemlich sonderbarer Brief.

Het is een heel vreemde brief.

- Ich habe deinen Brief gestern erhalten.
- Ich habe gestern deinen Brief bekommen.

- Ik heb gisteren je brief gekregen.
- Ik heb gisteren uw brief gekregen.

- Sie riss ihren Brief in Fetzen.
- Sie zerriss ihren Brief zu Schnipseln.

Zij scheurde zijn brief in vele stukjes.

- Vergiss bitte nicht, den Brief abzuschicken!
- Denk bitte daran, den Brief abzuschicken.

Denk er alsjeblieft aan om de brief te posten.

100 Jahre nach Darwins Brief

Maar 100 jaar na de brief van Darwin,

Vielen Dank für deinen Brief.

Bedankt voor je brief.

Haben Sie den Brief erhalten?

Heeft u de brief ontvangen?

Ich muss einen Brief schreiben.

Ik moet een brief schrijven.

Wer hat den Brief geschrieben?

Wie heeft de brief geschreven?

Sie schreibt jetzt einen Brief.

Ze is nu een brief aan het schrijven.

Hast du meinen Brief bekommen?

Heb je mijn brief gekregen?

Wer hat diesen Brief geschrieben?

Wie heeft deze brief geschreven?

Er wird einen Brief schreiben.

Hij zal een brief schrijven.

Muss ich einen Brief schreiben?

Moet ik een brief schrijven?

Der Brief ist im Umschlag.

De brief is in de envelop.

Der Brief wird morgen ankommen.

De brief zal morgen aankomen.

Dies ist ein wichtiger Brief.

Dit is een belangrijke brief.

Wer hat diesen Brief übersetzt?

Wie heeft deze brief vertaald?

Schreibst du gerade einen Brief?

Zijt ge een brief aan het schrijven?

Wer hat einen Brief geschrieben?

Wie heeft een brief geschreven?

Sie öffnete den Brief schnell.

Snel opende ze de brief.

Es gab einen langen Brief.

Er was een lange brief.

Schick mir bitte einen Brief!

Stuur mij een brief alstublieft.

Wir werden einen Brief schreiben.

We zullen een brief schrijven.

Ich werde einen Brief schreiben.

Ik ga een brief schrijven.

Dieser Brief trägt keine Unterschrift.

Deze brief is niet ondertekend.

Ich schrieb den Brief dreimal.

Ik heb de brief drie keer herschreven.

Vater schreibt gerade einen Brief.

Vader is een brief aan het schrijven.