Translation of "Blumen" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Blumen" in a sentence and their dutch translations:

Blumen blühen.

Bloemen bloeien.

- Sie mag Blumen sehr.
- Sie liebt Blumen.

Ze houdt erg veel van bloemen.

- Blumen sind gelb.
- Die Blumen sind gelb.

- Bloemen zijn geel.
- De bloemen zijn geel.

- Was für wunderbare Blumen!
- Was für wunderschöne Blumen!

Wat voor een prachtige bloemen.

- Du hast zwei Blumen.
- Sie haben zwei Blumen.

- Jij hebt twee bloemen.
- U heeft twee bloemen.
- Jullie hebben twee bloemen.

Blumen sind zäh.

Bloemen zijn hard.

Sie pflückte Blumen.

Zij plukte bloemen.

Die Blumen blühen.

Bloemen bloeien.

Er kaufte Blumen.

Hij kocht bloemen.

Tom pflückt Blumen.

Tom plukt bloemen.

Blumen sind gelb.

Bloemen zijn geel.

Ich kaufe Blumen.

Ik koop bloemen.

Sie verkauft Blumen.

Zij verkoopt bloemen.

Vater gießt Blumen.

Vader geeft bloemen water.

Ich liebe Blumen.

Ik hou van bloemen.

Tom liebt Blumen.

Tom houdt van bloemen.

Ich rieche Blumen.

Ik ruik bloemen.

Überall waren Blumen.

- Er waren overal bloemen.
- Overal waren er bloemen.

Sie liebt Blumen.

Zij houdt van bloemen.

Ich verkaufe Blumen.

Ik verkoop bloemen.

Tom kaufte Blumen.

Tom kocht bloemen.

Tom verkauft Blumen.

Tom verkoopt bloemen.

Rosen sind Blumen.

Rozen zijn bloemen.

Tom pflückte Blumen.

Tom was bloemen aan het plukken.

- Interessierst du dich für Blumen?
- Interessiert ihr euch für Blumen?
- Interessieren Sie sich für Blumen?

- Interesseren bloemen u?
- Interesseer je je voor bloemen?

- Warum hast du Blumen gekauft?
- Warum habt ihr Blumen gekauft?
- Warum haben Sie Blumen gekauft?

Waarom heb je bloemen gekocht?

- Interessiert ihr euch für Blumen?
- Interessieren Sie sich für Blumen?

Interesseren bloemen u?

- Warum hast du Blumen gekauft?
- Warum habt ihr Blumen gekauft?

Waarom heb je bloemen gekocht?

- Die Blumen sterben ohne Wasser.
- Die Blumen verwelken ohne Wasser.

Bloemen sterven zonder water.

Betty gießt die Blumen.

Betty geeft de bloemen water.

Blumen ziehen Bienen an.

Bloemen trekken bijen aan.

Sie mag Blumen sehr.

Ze houdt erg veel van bloemen.

Diese Blumen sind schön.

Die bloemen zijn mooi.

Was für schöne Blumen!

Wat een mooie bloemen!

Ich habe viele Blumen.

Ik heb veel bloemen.

Bitte gieße die Blumen.

- Geef de bloemen alsjeblieft water.
- Geef de bloemen alstublieft water.

Nicht die Blumen berühren!

Kom niet aan de bloemen.

Sie arrangierte die Blumen.

Ze schikte de bloemen.

Das sind schöne Blumen.

Dit zijn mooie bloemen.

Maria sieht purpurfarbene Blumen.

Mary ziet paarse bloemen.

Er hat rote Blumen.

Hij heeft rode bloemen.

Was für wunderbare Blumen!

Wat voor een prachtige bloemen.

Tom fotografierte die Blumen.

Tom heeft een foto genomen van de bloemen.

Die Blumen sind rot.

De bloemen zijn rood.

Sie gießt die Blumen.

Ze geeft de bloemen water.

Sonnenblumen sind schöne Blumen.

Zonnebloemen zijn mooie bloemen.

Ich habe Blumen mitgebracht.

Ik heb bloemen meegenomen.

Danke für die Blumen!

Bedankt voor de bloemen.

Tom goss die Blumen.

Tom gaf de bloemen water.

Sind diese Blumen echt?

Zijn deze bloemen echt?

Die Blumen sind gelb.

De bloemen zijn geel.

- Wo hast du Blumen gekauft?
- Wo hast du die Blumen gekauft?

Waar heb je de bloemen gekocht?

- Sie sagt, dass sie Blumen mag.
- Sie sagt, sie mag Blumen.

Ze zegt dat ze van bloemen houdt.

- Viele schöne Blumen blühen im Frühjahr.
- Viele schöne Blumen blühen im Frühling.

Veel mooie bloemen bloeien in de lente.

- Sie hat Blumen in ihrer Hand.
- Sie hat Blumen in der Hand.

Ze heeft bloemen in haar hand.

- Wie viel Blumen hast du gekauft?
- Wie viele Blumen hast du gekauft?

Hoeveel bloemen heb je gekocht?

- Die Kinder sind die Blumen unseres Lebens.
- Kinder sind Blumen unseres Lebens.

De kinderen zijn de bloemen van ons leven.

- Du sandtest Blumen aus deinem Laden.
- Ihr habt Blumen aus eurem Geschäft geschickt.
- Sie haben Blumen aus Ihrem Laden gesendet.

Je hebt bloemen gezonden uit je winkel.

Interessierst du dich für Blumen?

Interesseer je je voor bloemen?

Sie züchtet Blumen verschiedenster Art.

Ze kweekt veel soorten bloemen.

Er pflückte Blumen für sie.

Hij heeft voor haar bloemen geplukt.

Wie viele Blumen kaufst du?

Hoeveel bloemen koop je?

Ich mag Blumen nicht besonders.

Ik hou niet zo van bloemen.

Mein Vater gießt die Blumen.

Vader geeft bloemen water.

Der Garten war voller Blumen.

De tuin was vol met bloemen.

Maria riecht an den Blumen.

Maria ruikt aan de bloemen.

Blumen wachsen in warmen Ländern.

Bloemen groeien in warme landen.

Wo hast du Blumen gekauft?

Waar heb je bloemen gekocht?

Die Blumen sind am Verwelken.

Die bloemen zijn aan het verwelken.