Examples of using "Voir" in a sentence and their dutch translations:
Ga het uitzoeken!
Je zult zien.
Kom dat zien!
Eerst zien, dan geloven.
- Laat zien.
- Laat me even kijken.
- Laat me eens zien.
- Kan je zien?
- Kunt u zien?
- Kunnen jullie zien?
Wilden ze me zien?
Laat zien.
Kijk eens hier.
Laten we eens kijken.
Kijk eens hier.
Laat eens zien.
- Dat moeten we uitzoeken.
- Dat valt uit te zoeken.
- Laten we eens kijken...
- Eens kijken...
- Kom eens kijken!
- Kom kijken!
Luister eens!
- Laat zien!
- Laat mij eens kijken!
Laat zien!
Ik zou het graag willen zien.
Ik hoop je snel te zien.
Laat me het zien.
- Kan je zien?
- Kunt u zien?
- Kunnen jullie zien?
Ik wil het zien.
Kan u Tom zien?
- Laat me zien!
- Laat zien!
Kan ik dat zien?
- Kan je het zien?
- Kun je het zien?
- Kunt u het zien?
- Kunnen jullie het zien?
- Wilden jullie me zien?
- Wilde u me zien?
- Wilde hij me zien?
- Wilde je me zien?
Kan je ver kijken?
Ik hoop je snel te zien.
Ik hoop je snel te zien.
- Wilde u me zien?
- Wilde hij me zien?
- Wilde zij me zien?
Kijk eens hier.
- Je kunt me de rug op!
- Loop naar de hel!
Kom maar kijken.
- Ik hoop u te zien.
- Ik hoop je te zien.
Laat me eens zien.
Ik zou dat wel eens willen zien.
Je zult zien.
- Kom me bezoeken.
- Kom me opzoeken.
- Kom eens langs.
- Kan ik zien?
- Mag ik zien?
Ik zal gaan om het te zien.
Laat me even kijken.
Kom bij me langs.
Kan je zien?
Ik kom snel naar je toe.
Kom ons bezoeken.
Kom ons bezoeken.
Ik wil deze film graag zien.
Kom opnieuw.
- Laat zien.
- Laat me even kijken.
Eerst zien, dan geloven.
Kunnen zij mij zien?
Ik kan het licht zien.
- Leuk je te zien!
- Leuk om je te zien!
- Leuk u te zien!
- Leuk om u te zien!
- Leuk jullie te zien!
- Leuk om jullie te zien!
Ik kon niets zien.
Ik kan niet zien.
Ik zou graag jouw moeder willen zien.
Wil je het nu zien?
- Ik ben blij je te zien.
- Blij u te zien.
- Het is goed je te zien.
- Het is goed u te zien.
- Leuk je te ontmoeten.
Ik ben naar Tom geweest.
- Ik ben blij je te zien.
- Blij u te zien.
Ik schrok toen ik het zag.
Het is aan jou.
Laten we het eens bekijken.
Laat me dat eens zien.
Kan je ver kijken?
Ik wil het graag zien.
Het hotel was in zicht.
Ik zou mijn zoon willen zien.
Laat me eens kijken.
Ik wil Tom ontmoeten.
Ik wil die grafiek zien.
Kijk dichterbij.
Ik wou dat ik haar gezien had.
Ik wil deze film graag zien.
- Kan hij ons zien?
- Kan zij ons zien?
- Kunt u ons zien?
We gaan Dan bezoeken.
- Laat dat eens zien.
- Laat dat eens aan mij zien.
Wil je het zien?