Examples of using "T’as" in a sentence and their dutch translations:
Ben je moe?
Heb je oordopjes bij je?
Heb je nog steeds hoofdpijn?
Je stem is vreemd. Wat is er aan de hand?
Heb je dit al eens gezien?
Heb je nu jouw mobiele telefoon bij je?
Heb jij de laatste tijd nog films bekeken?
Weet je waar mijn sleutel is?
Ja inderdaad. Dat je dat nog weet, zeg.
Heb je de sleutel aan Tom gegeven?
Heb jij plannen deze avond?
Heb je het niet warm?
Kan je het niet meer herinneren wat je hebt gezegd?
Wil je nou met me praten of niet?
Wat heb je gekocht?
Kan je het niet meer herinneren wat je hebt gezegd?
Heeft Tom gereageerd?
Heb je dit al eens gezien?
Heb je nog geen middageten gegeten?
Wat hebt u voorbereid?
Zal ik je even helpen?
- U verloor.
- Jij verloor.
- Jullie verloren.
Wanneer ben je gestopt met roken?
- Heb je alles?
- Heb je niks vergeten?
Als je koorts hebt kan je beter snel naar het ziekenhuis gaan.
Wat heb je gisteravond gegeten?
Ik wou dat alles wat Tom zei een leugen was.
"Mam, weet jij waar de thermometer is?'' ''Ligt hij niet waar hij normaal ligt?" "Nee, ik heb het gecheckt."
- Wat heb je gedaan?
- Wat hebben jullie gemaakt?
- Wat waren jullie aan het doen?
- Wat hebben jullie gedaan?
- Hebt ge een gsm?
- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een gsm?
- Heb je een mobiele telefoon?
- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een mobiele telefoon?