Examples of using "Malade" in a sentence and their dutch translations:
Ik was ziek.
Ben je ziek?
Ben je ziek?
Gisteren was ik ziek.
Ik werd ziek.
Sami werd ziek.
- Je bent heel ziek.
- U bent erg ziek.
Hij is erg ziek.
Ik werd ziek.
De hond ziet er ziek uit.
- Je ziet er ziek uit.
- U ziet er ziek uit.
- Jullie zien er ziek uit.
- Jouw broer is ziek.
- Uw broer is ziek.
- Jullie broer is ziek.
Ze voelde zich ziek.
- Ik ben ziek.
- Ik ben ongezond.
Hij is ziek.
Oh, ik was ziek.
Tom is ziek.
Ben je ziek?
Hij lijkt ziek.
De boom is ziek.
Gisteren was ik ziek.
- Je bent gestoord.
- U bent gestoord.
- Jullie zijn gestoord.
Hij zou ziek zijn.
Gisteren was ik ziek.
Je bent ziek!
Zij is ziek.
- U bent ziek!
- Je bent ziek!
Hij lijkt ziek.
Ben je ziek?
Is Tom ziek?
Je bent ernstig ziek.
Laura was ongetwijfeld ziek.
Hij is niet ziek.
Haar hart is ziek.
- Ik word er ziek van.
- Ik word er misselijk van.
Hij beschouwt zichzelf ziek.
Hij was niet ziek.
Ik ben erg ziek.
Zij is erg ziek.
Hij is erg ziek.
Zij deed alsof ze ziek was.
Ik denk dat ik misselijk word.
Ze voelde zich ziek.
Ze voelde zich ziek.
Tom is gek.
Tom ziet er ziek uit.
Jouw hart is ziek.
- Tom werd ziek.
- Tom is ziek geworden.
Ben ik ziek dokter?
Je bent heel ziek.
Jouw broer is ziek.