Examples of using "J'étais" in a sentence and their dutch translations:
- Ik maakte me zorgen.
- Ik was bezorgd.
Ik was erg moe.
Ik was dronken.
Ik was moe.
Ik was verward.
Ik was erg moe.
Ik was moe.
- Ik was gelukkig.
- Ik was blij.
Ik was sterk.
Ik was verward.
Ik was mooi.
Ik was bezig.
Ik stond paf.
- Ik was stomdronken.
- Ik was dronken.
Ik was resistent.
Ik was wanhopig.
Ik was tevreden.
Ik zat vast.
Ik was gewond.
Ik was verward.
Ik was verward.
Ik was thuis.
Ik was toen gelukkig.
Ik was al moe.
- Ik was zeer trots.
- Ik was erg trots.
Gisteren was ik ziek.
Ik was geliefd.
Ik was ontroerd.
Ik was woedend.
Ik was bezig.
Ik had het koud.
Ik was bedroefd.
Ik was zwanger.
Ik was verlegen.
Ik was kalm.
Ik stond rechtop.
Ik ging akkoord.
Ik was verward.
Ik was sceptisch.
Ik was moe.
Ik zat vast.
Ik was ergens anders.
- Ik was arts.
- Ik was geneesheer.
- Ik was een dokter.
Ik was gewond.
Ik stelde het wel.
Ik schaamde me.
Ik was teleurgesteld.
Ik was agressief.
Ik was getrouwd.
Ik was wanhopig.
Ik werd vernederd.
Ik was nuchter.
Ik was dom.
Ik was doodsbang.
Ik was sterk.
Ik was beledigd.
Ik was lerares.
Ik was mooi.
Ik was agressief.
Ik was dronken.
Ik was teleurgesteld.
Ik was gewond.
Toen ik klein was, was ik onhandig.
Ik was thuis.
Ik was jong en onschuldig.
Ik was heel moe vandaag.
Toen was ik student.
Toen was ik student.
Toen was ik student.
Ik was razend.
Je bent op je hoede.
Ik was druk bezig.
Oh, ik was ziek.
Ik was een en al oor.
Ik had het gisteren druk.
- Ik was in de cinema.
- Ik was bij de bioscoop.
- Ik was in de bioscoop.
Gisteren was ik gelukkig.
- Ik was woedend.
- Ik was boos.