Translation of "Camping" in Dutch

Ken aime faire du camping.

Ken houdt van kamperen.

Tom habite dans un camping-car.

Tom woont in een campingcar.

Nous partons en vacances avec le camping-car la semaine prochaine.

Wij gaan volgende week met de camper op vakantie.

Chaque année, nous nous rendons pour quelques semaines dans un camping en France.

Wij gaan ieder jaar een paar weken naar een camping in Frankrijk.