Translation of "Accompagner" in Dutch

Je vais vous accompagner.

Ik ga met u mee.

Puis-je vous accompagner à l'aéroport ?

- Mag ik u naar het vliegveld begeleiden?
- Mag ik je naar het vliegveld begeleiden?

Laissez-moi vous accompagner chez vous.

- Laat mij u naar huis begeleiden.
- Laat me je naar huis brengen.

Je suis allé à l'aéroport accompagner un ami qui partait.

Ik ben naar de luchthaven geweest om een vriend uit te zwaaien.

- Je vais vous accompagner.
- Je vais y aller avec toi.
- Je t'accompagnerai.

Ik zal u vergezellen.

Du pain est arrivé à la poste pour les mules qui doivent accompagner les submersibles.

Op het postkantoor kwam brood aan voor de muildieren die met de onderzeeërs mee moeten.

- Je vais vous accompagner.
- J'irai avec toi.
- Je vais y aller avec toi.
- J'irai avec vous.

- Ik zal u vergezellen.
- Ik ga met u mee.
- Ik ga met je mee.