Examples of using "œuf " in a sentence and their dutch translations:
Kook één ei.
Ik heb een ei.
- Dit ei ruikt slecht.
- Dit ei stinkt.
Het lijkt op een ei.
Thomas kookt een ei.
Neem een ei uit de koelkast.
Dit is een kippenei.
Kook een ei.
De slang slikt een ei door.
Tom bakte een ei.
Wil je een zachtgekookt eitje bij je ontbijt of wil je liever een hardgekookt ei?
Een spiering uitgooien om een snoek te vangen.
- Het is ongeveer even groot als een ei.
- Het is ongeveer net zo groot als een ei.
Rot op!