Examples of using "Cela" in a sentence and their dutch translations:
Negeer dat!
- Vergeet het nooit.
- Vergeet dat nooit.
- Wist je dat?
- Wist u dat?
- Wisten jullie dat?
- Dat vind ik leuk.
- Ik vind dat leuk.
Het leek persoonlijk.
Dat klinkt overbodig.
Dat gebeurt niet!
Het wordt anders,
Probeer dat eens!
- Ik gebruik dat.
- Ik gebruik dit.
Ik verbied dat.
Het zal genezen.
Laten we dit negeren.
Dat is prima.
- Het komt voor.
- Het gebeurt wel.
- Het gebeurt.
Laten we dat eens proberen.
- Het zal werken.
- Het zal functioneren.
Negeer dat.
- Je bent erin geïnteresseerd.
- Dat interesseert je.
Dat veranderde snel.
- Kan je dat nog eens zeggen?
- Kunt u dat nog eens zeggen?
- Kan je dat herhalen?
- Zouden jullie dat kunnen herhalen?
Beledigt het je?
Dat kan niet!
- Het klinkt interessant.
- Het lijkt interessant.
We nemen dat.
Waarom doen zij dat?
Ik hoop dat ze dat zal zien.
Hoe noem je dit?
Dat zal ik voor je regelen.
- Het komt voor.
- Het gebeurt wel.
- Het gebeurt.
- Waarom doet zij dat?
- Waarom doet hij dat?
- Kan je dat nog eens zeggen?
- Kunt u dat nog eens zeggen?
- Kan je dat herhalen?
- Kunt u dat herhalen?
Neem dat in acht.
Voel je dat dan?
Om te begrijpen waarom
Hoe wil je dat doen dan?
Wie weet dat?
Het ziet er vreemd uit.
Wat betekent dat?
Dat klinkt eng.
Het helpt niet.
Ruik je dat?
Geweldige timing!
Wie denkt er zo over?
- Ik zag het.
- Ik zag dat.
Dat hielp.
Dat zou moeten volstaan.
Horen jullie dat?
- Wist je dat?
- Wist jij dit?
Dat verdient compensatie.
Ik heb het opgemerkt.
Dat was vernietigd.
- Het gebeurt vaak.
- Het gebeurt regelmatig.
Dit loopt niet goed af.
Ik heb dit gemaakt.
Dat klinkt goed.
Dat moet veranderen.
Dat veranderde snel.
Het gebeurt vaak.
Dat kan gebeuren.
Dat gebeurt niet!
- Het klinkt interessant.
- Het lijkt interessant.
Dat begrijp ik.
Het heeft me verbaasd.
Dat klinkt overbodig.
- Het komt uit Spanje.
- Het is van Spanje.
- Daar leek geen einde aan te komen.
- Het leek eindeloos.
Dat is begrijpelijk.
Het wordt eng.
- Dat vind ik leuk.
- Ik vind dat leuk.
Waarom gebeurt dit?
- Wist je dat?
- Wist jij dit?
- Wist u dit?
- Wisten jullie dit?
- Wist u dat?
- Wisten jullie dat?
Dit kost levens.
Aanvaard je dat?
Aanvaardt u dat?
Hoe kon dat gebeuren?
Doet het veel pijn?
Hoe kon dat gebeuren?
Waarom wil je dit doen?
Ik kan dat niet eten.
Tom verfde dat.
- Dat weet een klein kind.
- Zelfs een kind weet dat.
Het gebeurt vanzelf.