Examples of using "Bouillir" in a sentence and their dutch translations:
Kook één ei.
Kook wat water.
Kook het water.
Kook het water.
Breng het water aan de kook.
Dus kook de zeeslakken, als je kan.
Tom kookt eieren.
Tok kookte wat water.
- Ik kook water.
- Ik ben water aan het koken.
- Wij koken water.
- Wij zijn water aan het koken.
- Ik vroeg hem om wat thee te zetten.
- Ik vroeg hem om wat thee te maken.
Hoeveel minuten moet ik deze bevroren asperges koken?
Tom toonde aan Maria hoe ze water kon koken in een kartonnen bekertje.
Kook die aardappelen.