Examples of using "Visitor" in a sentence and their dutch translations:
- Je hebt een bezoeker.
- U heeft een bezoeker.
- Jullie hebben een bezoeker.
We hebben bezoek.
We hebben bezoek.
We hebben bezoek.
In 2016 kwam er opnieuw een ongewenste bezoeker langs.
We hebben bezoek.
- Ge zoudt een kamer moeten klaarmaken voor de bezoeker.
- Je zou een kamer moeten klaarmaken voor de bezoeker.
...dat je hier hoort, geen bezoeker bent.