Translation of "Visitor" in Dutch

0.005 sec.

Examples of using "Visitor" in a sentence and their dutch translations:

You've got a visitor.

- Je hebt een bezoeker.
- U heeft een bezoeker.
- Jullie hebben een bezoeker.

We have a visitor.

We hebben bezoek.

We've got a visitor.

We hebben bezoek.

- We have a visitor.
- We have a guest.
- We've got a visitor.

We hebben bezoek.

In 2016, yet another uninvited visitor.

In 2016 kwam er opnieuw een ongewenste bezoeker langs.

- We have guests.
- We have a visitor.
- We have a guest.
- We've got a visitor.

We hebben bezoek.

You should prepare a room for the visitor.

- Ge zoudt een kamer moeten klaarmaken voor de bezoeker.
- Je zou een kamer moeten klaarmaken voor de bezoeker.

That you're part of this place, not a visitor.

...dat je hier hoort, geen bezoeker bent.