Translation of "Street" in Dutch

- In which street?
- On what street?

In welke straat?

Cross the street.

Steek de straat over.

In which street?

In welke straat?

- She came across the street.
- She crossed the street.

- Ze ging de straat over.
- Ze is de straat overgestoken.

- Tom walked across the street.
- Tom crossed the street.

Tom stak de straat over.

- Which street did you follow?
- Which street did you take?

- Welke straat heb je gevolgd?
- Welke straat heeft u gevolgd?

- What's this street called?
- What is the name of this street?
- What's the name of this street?

Hoe heet deze straat?

- What's the name of this street, please?
- What's this street called?
- What is the name of this street?
- What's the name of this street?

Hoe heet deze straat?

Let's cross the street.

Laten we de straat oversteken.

It's across the street.

Het is aan de overkant van de straat.

He crossed the street.

Hij stak de straat over.

What's this street called?

Hoe heet deze straat?

The street is empty.

De straat is leeg.

This street is lively.

Deze straat is levendig.

The street was dark.

De straat was donker.

What street is this?

Welke straat is dit?

- I met her on the street.
- I met her in the street.

Ik ben haar op straat tegengekomen.

- I saw him cross the street.
- I saw him crossing the street.

- Ik zag hem de straat oversteken.
- Ik heb hem de straat zien oversteken.

- Go straight ahead on this street.
- Go straight ahead along this street.

Ga op deze straat rechtdoor.

How noisy this street is!

Wat een lawaai toch op die straat!

Tom walked across the street.

Tom stak de straat over.

He lives on this street.

Hij woont in deze straat.

That street was very noisy.

Die straat was zeer lawaaierig.

She lives across the street.

- Ze woont aan de andere kant.
- Ze woont hiertegenover.
- Ze woont aan de andere kant van de straat.

He lives across the street.

- Hij woont hiertegenover.
- Hij woont aan de andere kant van de straat.

Tom lives across the street.

Tom woont aan de overkant.

Tom is watching Sesame Street.

Tom kijkt Sesamstraat.

The street lights went on.

De straatverlichting ging aan.

What street did he take?

Welke straat heeft u gevolgd?

Which street did you follow?

Welke straat heb je gevolgd?

Then the street was quiet.

Toen was de straat leeg.

Don't cry in the street.

Huil niet op straat.

Mennad was into street racing.

Mennad hield van straatracen.

He walked across the street.

Hij stak de straat over.

Nothing's happening in the street.

Op straat is er niets aan de hand.

- What is the name of this street?
- What's the name of this street?

Hoe heet deze straat?

- My house is just across the street.
- My house is located right across the street.
- My house is located just across the street.
- My house is right across the street.

Mijn huis is precies aan de andere kant van de straat.

- My house is just across the street.
- My house is right across the street.

Mijn huis is precies aan de andere kant van de straat.

Or the man on the street

of de man in de straat

The store is across the street.

De winkel is aan de overkant van de straat.

The street is paved with asphalt.

De straat is geasfalteerd.

She lives just down the street.

Ze woont verderop in de straat.

He is crossing the street now.

Hij is nu de straat over aan het steken.

I met her in the street.

Ik ben haar op straat tegengekomen.

A cat ran across the street.

Een kat rende de straat over.

I saw him crossing the street.

Ik zag hem de straat oversteken.

The bakery is on Pino Street.

De bakkerij bevindt zich in de Pinostraat.

His house is across the street.

Zijn huis is aan de overkant van de straat.

The street runs along the river.

De straat volgt de loop van de rivier.

The street was full of advertising.

De straat lag bezaaid met reclame.

The third street to the right.

De derde straat rechts.

I found it on the street.

Ik vond het op straat.

A crowd gathered on this street.

Een menigte verzamelde zich in deze straat.

He slipped while crossing the street.

Hij gleed terwijl hij de straat overstak.

I saw him cross the street.

Ik zag hem de straat oversteken.

I live in the next street.

Ik woon in de volgende straat.

Which street may I start with?

Op welke straat mag ik beginnen?