Examples of using "Stood" in a sentence and their dutch translations:
Ze stonden.
Iedereen stond.
- Ik stond.
- Ik heb gestaan.
Wie stond er?
Tom stond op.
Ze stond op.
- Hij stond op.
- Hij ging staan.
- Niemand stond op.
- Niemand ging staan.
We stonden allemaal.
Hij hield zich erbuiten.
- Tom hield de wacht.
- Tom stond op wacht.
De man stond op.
Hij stond achter mij.
Maria stond plotseling op.
Ze stonden.
Ze stonden daar hand in hand
Linda stond op om te zingen.
- We stonden oog in oog.
- We stonden recht tegenover elkaar.
Hij stond achter de stoel.
Hij stond op de vloer.
- Ze stonden oog in oog.
- Ze stonden recht tegenover elkaar.
Hij stond op zijn recht.
Ze stond op haar hoofd.
Hij stond daar en keek naar Tom.
Tom stond op zijn kop.
Ze stonden bovenop de heuvel.
De koningin stond naast de koning.
Hij stond daar een tijdje.
- De vijanden stonden oog in oog.
- De vijanden stonden recht tegenover elkaar.
Hij stond voor me.
Tom stond voor Maria.
Tom hield de wacht.
Alle studenten stonden gelijk recht.
De leerlingen stonden te wachten op de bus.
De thermometer stond op 37 graden Celsius.
We stonden voor de deur en wachtten.
De oude man stond op de heuvel.
Ze stond op om de telefoon op te nemen.
Hij stond daar met gesloten ogen.
We stonden oog in oog met de dood.
- Alle soldaten stonden schouder aan schouder.
- Alle soldaten stonden naast elkaar.
Hij stond tot zijn enkels in het water.
Ik stond op, maar niet voor lang.
Ze stonden in de rij te wachten op hun beurt.
Tom deed zijn laptop dicht en stond op.
De prinses stond bij de piano.
Ze stond naar de zee te kijken.
Tom, Maria, John en Alice stonden allemaal.
Alle soldaten stonden in een rij.
Ik stond op en keek om me heen.
Tom stond op.
Een man stond daar en zwaaide met zijn hand in mijn richting.
Hij stond aan het einde van de rij.
Tom stond op en ging naar de wc.
Tom stond op en liep naar de keuken.
De mensen stonden op en begonnen te zingen.
Hij stond op.
We stonden aan de rand van een klif.
Tom stond op het perron in metrostation Westminster.
Hij stond op in de kamer en keek rond.
Hij was zo boos dat zijn aderen opvielen.
Zonder te weten wat ik moest doen, bleef ik daar staan en zweeg.
Ik stond daar op de drempel van mijn flat,