Translation of "Man" in Dutch

0.017 sec.

Examples of using "Man" in a sentence and their dutch translations:

Man doesn't eat man.

Mensen eten geen mensen.

- Man is a wolf to man.
- Man is wolf to man.

De mens is een wolf voor de mens.

Man is a wolf to man.

De mens is een wolf voor de mens.

- A man must work.
- The man must work.
- Man must work.

Een mens moet werken.

- Who is that man?
- Who is this man?
- Who's that man?

Wie is die man?

Ah, man!

Man.

Man up!

- Herpak jezelf!
- Herpak uzelf!
- Wees een vent!
- Wees een man!

Some man.

- Wat een man.
- Wat een heer.

Man overboard!

Man over boord!

- A man must work.
- Man must work.

Een mens moet werken.

- I am a man.
- I'm a man.

- Ik ben een man.
- Ik volg een man.

- Act like a man!
- Be a man.

Gedraag u als een man!

- Who is that man?
- Who's that man?

Wie is die man?

Man was not born but made man.

Mensen worden niet geboren maar gevormd.

- That man is dead.
- This man is dead.

Deze man is dood.

- He's already a man.
- He's a man now.

Hij is al een man.

- Who is that man?
- Who is this man?

- Wie is deze man?
- Wie is die man?

- The man ate bread.
- That man ate bread.

De man at brood.

- A man must work.
- The man must work.

Een mens moet werken.

Oh, man. No!

O, man. Nee.

Oh man, look.

O nee, kijk.

Man: Ah, great.

Man: Geweldig.

[man] Good morning.

Goedemorgen.

The man blushed.

De man bloosde.

Behold the Man.

Aanschouw de mens.

Man is mortal.

De mens is sterfelijk.

Man the harpoons!

Beman de harpoenen!

Nice job, man!

Goed gedaan, kerel!

Man, you're drunk.

Man, jij bent dronken.

Manners maketh man.

Manieren maken de man.

You're a man.

- Jij bent een man.
- U bent een man.

What a man!

Wat een kerel!

Man, this thing doesn't want to budge. Oh, man!

Dit ding geeft niet mee. Man.

- Man proposes, God disposes.
- Man proposes and God disposes.

De mens wikt, God beschikt.

- The man ate bread.
- The man was eating bread.

De man at brood.

- Man proposes, God disposes.
- Man plans things, but the gods decide.
- Man proposes, but God disposes.

De mens wikt, God beschikt.

- Tom is a wealthy man.
- Tom is an affluent man.

Tom is een rijke man.

- Man cannot live without air.
- Man can't live without air.

Mensen kunnen niet leven zonder lucht.

- Tom is a wealthy man.
- Tom is a rich man.

Tom is een rijke man.

- Do you know this man?
- Do you know that man?

Ken je die man?

- Have you seen this man?
- Did you see this man?

Hebt u deze man gezien?

A man, a woman,

een man, een vrouw,

Clothes make the man.

Kleren maken de man.

I'm a free man.

- Ik ben een vrije man.
- Ik ben een vrije mens.
- Ik ben een vrij mens.

The man stood up.

De man stond op.

The man committed murder.

De man heeft een moord gepleegd.

Fight like a man!

Vecht als een man!

The man is right.

De man heeft gelijk.

What a sad man!

Wat een treurige man!

The man is old.

De man is oud.

Who is that man?

- Wie is deze man?
- Wie is die man?

The man is naked.

De man is naakt.

I'm an old man.

Ik ben een oude man.

He's a good man.

Hij is een goed mens.

I own this man.

Ik bezit deze man.

The man is starving.

De man is uitgehongerd.

The man is young.

De man is jong.

That man is dangerous.

Die man is gevaarlijk.

I'm an honest man.

Ik ben een eerlijk mens.

The man must work.

- De mens moet werken.
- Een mens moet werken.

That man is dead.

Deze man is dood.

He's already a man.

Hij is al een man.

You're a wise man.

- Je bent een wijze man.
- Jij bent een wijze man.

The man is tall.

De man is groot.

The man is big.

De man is groot.