Examples of using "Stayed" in a sentence and their dutch translations:
Iedereen bleef.
- Ik ben gebleven.
- Ik bleef.
- Wie is er gebleven?
- Wie bleef er?
Tom bleef.
Ze bleef.
Hij bleef.
Ik ben thuis gebleven.
Hij bleef alleen.
Tom bleef kalm.
Ik moest blijven.
Tom bleef achter.
Ik ben hier gebleven.
Ik bleef dichtbij.
- Ik verbleef daar.
- Ik bleef daar.
Hij bleef in het hotel.
Hij bleef in het hotel.
Hij logeerde bij zijn tante.
Hij bleef thuis.
Ik ben thuis gebleven.
De aardappelen bleven warm.
Ik had thuis moeten blijven.
Ik bleef drie jaar.
Ze stonden.
Ik ben de hele dag thuis gebleven.
- U had in Boston moeten blijven.
- Je had in Boston moeten blijven.
We hadden thuis moeten blijven.
Ik was gisteren de hele dag thuis.
Ik bleef de hele dag thuis.
- Ik bleef de hele nacht wakker.
- Ik ben de hele nacht opgebleven.
Niemand bleef in mijn land.
We hadden thuis moeten blijven.
We overnachtten in Hakone.
Ik ben te lang weggebleven.
Hij bleef in het hotel.
U had in Boston moeten blijven.
Ik had in bed moeten blijven.
Tom bleef de hele nacht wakker.
Ik ben thuis gebleven om uit te rusten.
- Tom bleef thuis bij Maria.
- Tom is thuis gebleven bij Maria.
Ze bleven waar ze waren.
- Ik bleef binnen omdat het regende.
- Ik bleef thuis omdat het regende.
Je had moeten blijven waar je was.
Ik bleef binnen omdat het regende.
Ik bleef een week lang thuis.
Mary is gisteravond laat opgebleven.
Ze bleven vrienden.
Hij bleef in het huis van zijn tante.
Hij is hier een tijdje gebleven.
We zijn daar drie maanden gebleven.
Ze verbleef er voor een paar dagen.
Ze bleef thuis alleen.
Tom bleef zitten.
Tom bleef de hele nacht op om te studeren.
Omdat hij ziek was, bleef hij in bed.
Tom bleef achter.
Tom bleef de hele dag in bed liggen.
- We verbleven in Hawaï met Kerstmis.
- We zijn met Kerstmis in Hawaï gebleven.
We verbleven in Boston met Kerstmis.
Hij bleef daar drie dagen.