Translation of "Running" in Dutch

0.009 sec.

Examples of using "Running" in a sentence and their dutch translations:

- He is running.
- She is running.

Hij rent.

Start running.

- Begin te rennen.
- Begin te lopen.

Keep running.

- Blijf rennen.
- Blijf lopen.

Stop running!

Stop met rennen!

- Time is running out.
- Time's running out.

- De tijd raakt op.
- De tijd dringt.

- He is running.
- He runs.
- He's running.

Hij rent.

She isn't running.

Ze loopt niet.

Ken wasn't running.

Ken rende niet.

He began running.

Hij begon te rennen.

He is running.

Hij rent.

He came running.

Hij kwam aangerend.

How about running?

- Hoe zit het met rennen?
- Wat dacht je van rennen?
- Wat dacht u van rennen?
- Wat dachten jullie van rennen?

Tom began running.

Tom begon te lopen.

You were running.

Je was aan het rennen.

Tom is running.

- Tom loopt.
- Tom rent.

They are running.

Ze zijn aan het rennen.

She hates running.

Ze houdt er niet van te rennen.

He hates running.

- Hij heeft een hekel aan hardlopen.
- Hij haat hardlopen.

He kept running.

Hij bleef rennen.

You kept running.

- U bleef rennen.
- Jullie bleven rennen.

We kept running.

Wij bleven rennen.

- My time is running out.
- I'm running out of time.

Mijn tijd raakt op.

Time is running out.

De tijd raakt op.

They are running now.

- Ze zijn nu aan het rennen.
- Ze zijn nu aan het hardlopen.

I saw him running.

Ik heb hem zien rennen.

My nose is running.

- Mijn neus loopt.
- Ik heb een snotneus.

Why are we running?

Waarom rennen we?

The tap is running.

De kraan druppelt.

He's running very quickly.

Hij rent erg snel.

Why are you running?

- Waarom ren je?
- Waarom rent u?
- Waarom rennen jullie?

Time was running out.

- De tijd raakte op.
- De tijd begon te dringen.

Do you like running?

Houd je van rennen?

A dog was running.

Een hond rende.

That boy is running.

- Die jongen rent.
- Die jongen is aan het rennen.

The children are running.

De kinderen rennen.

Your nose is running.

Je neus loopt.

He doesn't like running.

- Hij houdt niet van hardlopen.
- Hij houdt niet van rennen.

Is your nose running?

Heb je een loopneus?

- My laptop is running Linux.
- I'm running Linux on my laptop.

Mijn laptop draait Linux.

She's running out of tree.

Haar boom raakt op.

The river is running dry.

De rivier droogt op.

I got the machine running.

Ik heb de machine aan de praat gekregen.

How fast she is running!

Hoe snel ze loopt!

- He ran.
- He was running.

- Hij rende.
- Hij liep.

He left the motor running.

Hij liet de motor aanstaan.

I'm running out of ideas.

Mijn ideeën raken op.

- They run.
- They are running.

Ze zijn aan het rennen.

- I was running.
- I ran.

Ik liep.

Meanwhile, time is running out.

- Ondertussen raakt de tijd op.
- Ondertussen is er niet veel tijd meer.

The car is running fast.

De auto rijdt snel.

I'm running from the girl.

Ik ren weg van het meisje.

Your time is running out.

- Je tijd raakt op.
- Uw tijd dringt.

My time is running out.

Mijn tijd raakt op.

- She runs.
- She is running.

Zij rent.

Medical supplies are running out.

- De medische benodigdheden raken op.
- De medische voorraden raken op.

- She ran.
- She was running.

Ze rende weg.

Our supplies are running out.

- Onze voorraad raakt op.
- Onze voorraden raken op.

My laptop is running Linux.

Mijn laptop draait Linux.