Examples of using "Running" in a sentence and their dutch translations:
Hij rent.
- Begin te rennen.
- Begin te lopen.
- Blijf rennen.
- Blijf lopen.
Stop met rennen!
- De tijd raakt op.
- De tijd dringt.
Hij rent.
Ze loopt niet.
Ken rende niet.
Hij begon te rennen.
Hij rent.
Hij kwam aangerend.
- Hoe zit het met rennen?
- Wat dacht je van rennen?
- Wat dacht u van rennen?
- Wat dachten jullie van rennen?
Tom begon te lopen.
Je was aan het rennen.
- Tom loopt.
- Tom rent.
Ze zijn aan het rennen.
Ze houdt er niet van te rennen.
- Hij heeft een hekel aan hardlopen.
- Hij haat hardlopen.
Hij bleef rennen.
- U bleef rennen.
- Jullie bleven rennen.
Wij bleven rennen.
Mijn tijd raakt op.
De tijd raakt op.
- Ze zijn nu aan het rennen.
- Ze zijn nu aan het hardlopen.
Ik heb hem zien rennen.
- Mijn neus loopt.
- Ik heb een snotneus.
Waarom rennen we?
De kraan druppelt.
Hij rent erg snel.
- Waarom ren je?
- Waarom rent u?
- Waarom rennen jullie?
- De tijd raakte op.
- De tijd begon te dringen.
Houd je van rennen?
Een hond rende.
- Die jongen rent.
- Die jongen is aan het rennen.
De kinderen rennen.
Je neus loopt.
- Hij houdt niet van hardlopen.
- Hij houdt niet van rennen.
Heb je een loopneus?
Mijn laptop draait Linux.
Haar boom raakt op.
De rivier droogt op.
Ik heb de machine aan de praat gekregen.
Hoe snel ze loopt!
- Hij rende.
- Hij liep.
Hij liet de motor aanstaan.
Mijn ideeën raken op.
Ze zijn aan het rennen.
Ik liep.
- Ondertussen raakt de tijd op.
- Ondertussen is er niet veel tijd meer.
De auto rijdt snel.
Ik ren weg van het meisje.
- Je tijd raakt op.
- Uw tijd dringt.
Mijn tijd raakt op.
Zij rent.
- De medische benodigdheden raken op.
- De medische voorraden raken op.
Ze rende weg.
- Onze voorraad raakt op.
- Onze voorraden raken op.
Mijn laptop draait Linux.