Translation of "Ken" in Dutch

0.012 sec.

Examples of using "Ken" in a sentence and their dutch translations:

- Ken lighted the candles.
- Ken lit the candles.

Ken stak de kaarsen aan.

- Ken keeps two cats.
- Ken has two cats.

Ken heeft twee katten.

Ken wasn't running.

Ken rende niet.

What's Ken doing?

Wat is Ken aan het doen?

Ken looks happy.

Ken ziet er gelukkig uit.

I trust Ken.

Ik vertrouw Ken.

Ken is happy.

Ken is gelukkig.

Ken helped Tom.

- Ken hielp Tom.
- Ken heeft Tom geholpen.

Ken likes camping.

Ken houdt van kamperen.

- Ken is a good swimmer.
- Ken can swim well.

Ken is een goede zwemmer.

- The dog's name is Ken.
- The dog is called Ken.

De naam van de hond is Ken.

- I gave my vote to Ken.
- I voted for Ken.

- Ik heb gestemd voor Ken.
- Ik heb voor Ken gestemd.

Ken has a guitar.

Ken heeft een gitaar.

I believe in Ken.

Ik geloof Ken.

I met Ken yesterday.

Ik heb Ken gisteren ontmoet.

Ken always plays soccer.

Ken speelt altijd voetbal.

Tom is mocking Ken.

Tom maakt Ken belachelijk.

Ken has two cats.

Ken heeft twee katten.

What is Ken eating?

Wat eet Ken?

I voted for Ken.

- Ik heb gestemd voor Ken.
- Ik heb voor Ken gestemd.

Ken lit the candles.

Ken stak de kaarsen aan.

Ken cried for help.

Ken riep om hulp.

That name is Ken.

Deze naam is Ken.

Ken collects old coins.

Ken verzamelt oude munten.

Ken wants a bicycle.

Ken wil een fiets.

Ken kissed Tom's girlfriend.

- Ken zoende Toms vriendin.
- Ken zoende Tom zijn vriendin.

- Ken has been looking for you.
- Ken was looking for you.

Ken zocht je.

Nice to meet you, Ken.

Blij u te leren kennen, Ken.

Ken has arrived in Kyoto.

Ken is in Kioto aangekomen.

Ken is older than Seiko.

Ken is ouder dan Seiko.

Ken sat next to me.

Ken zette zich naast mij.

Mike and Ken are friends.

Mike en Ken zijn vrienden.

Ken is a coin collector.

Ken is een muntenverzamelaar.

Ken is smaller than Tom.

Ken is kleiner dan Tom.

Ken has a white dog.

Ken heeft een witte hond.

Ken inquired about his father.

Ken vroeg naar zijn vader.

Ken was looking for you.

Ken zocht je.

That dog's name is Ken.

Deze hond heet Ken.

Was Ken at home yesterday?

Was Ken gisteren thuis?

Ken beat me at chess.

Ken heeft tegen mij gewonnen met schaken.

The dog's name is Ken.

De naam van de hond is Ken.

Ken came up to me.

Ken kwam naar mij toe.

Has Ken left Japan for good?

Heeft Ken voorgoed Japan verlaten?

Meg is as tall as Ken.

Meg is even groot als Ken.

I met Ken at the park.

Ik heb Ken ontmoet aan het park.

Ken folded the blanket in half.

Ken vouwde het laken in twee.