Examples of using "Office" in a sentence and their dutch translations:
een overheidsgebouw,
Waar is het postkantoor?
of een kantoorgebouw.
Waar is mijn kantoor?
Hij ziet het kantoor.
Dit is niet uw bureau.
- Was uw kantoor erbij betrokken?
- Was jouw kantoor erbij betrokken?
- Was jullie kantoor erbij betrokken?
Dit is mijn kantoor.
Waar is het postkantoor?
Ik heb gemakkelijk zijn kantoor gevonden.
Zij is op kantoor.
Breng hen naar mijn kantoor.
Ik ben bediende.
Dit is geen postkantoor.
Sami ging Layla haar kantoor binnen.
Ik zal in mijn kantoor zijn.
...als toen ik aantrad.
Ik heb gisteren zijn kantoor opgebeld.
Ik ben erin geslaagd zijn kantoor te vinden.
Ze werkt als een kantoordame.
Ons hoofdkantoor is in Osaka.
Is meneer Jones op kantoor?
- Ging je gisteren naar kantoor?
- Ben je gisteren naar kantoor gegaan?
Ik ga terug naar kantoor.
Gisteren kwam hij naar mijn kantoor.
Hij is net uit het kantoor vertrokken.
Ik ben maar een gewone bureelbediende
Tot morgen op kantoor.
- Tom stormde het kantoor uit.
- Tom rende het kantoor uit.
We zullen elkaar in mijn kantoor ontmoeten.
- Het postkantoor is vandaag dicht.
- Het postkantoor is vandaag gesloten.
Het kerstfeest op ons kantoor is morgen.
Tom volgde Maria in haar kantoor.
Maria is alleen op haar kantoor.
Toms loonstrook is in het kantoor.
Mennad heeft een kantoor in Egypte.
Tom hoefde geen groter kantoor.
Toms kantoor is in de Parkstraat.
Ik ben net terug van het postkantoor.
- Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.
- Mijn kantoor is op de vijfde verdieping.
De post is hier dichtbij.
Het patentendepartement had er de handen mee vol.
Grenzend aan het kantoor is een vaste trap.
Ons nieuw hoofdkwartier is in Tokio.
Deze morgen is Tom naar mijn kantoor gekomen.
Verlaat onmiddellijk mijn kantoor!
Het was makkelijk om zijn kantoor te vinden.
De deur van het kantoor is geel.
- Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.
- Mijn kantoor is op de vijfde verdieping.
Hij werkt met mij in het kantoor.
Hij moet uit zijn functie worden ontheven.
Dat is het bedrijf waar hij werkt.
De conciƫrge heeft zijn kantoor op de tussenverdieping.
Bijna een derde van alle kantoormedewerkers draagt een bril.
Kom vanmiddag naar mijn kantoor alstublieft.
Nick moet niet naar mijn bureau komen.
Hij haalde diep adem voordat hij het kantoor van zijn chef binnenging.
Het kantoor van meneer Popescu is op de tiende verdieping.
- Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.
- Mijn kantoor is op de vijfde verdieping.
De mensen op kantoor zullen nooit instemmen.
Ik ging tot aan de post.
Het postkantoor is twee mijl van hier.
- De bank bevindt zich naast het postkantoor.
- De bank ligt naast het postkantoor.