Translation of "Ill" in Dutch

I'm ill.

Ik ben ziek.

- You are seriously ill.
- You're seriously ill.

Je bent ernstig ziek.

- They weren't ill.
- They were not ill.

Ze waren niet ziek.

- He can't be ill.
- He cannot be ill.

Hij kan niet ziek zijn.

- I was ill yesterday.
- Yesterday I was ill.

- Gisteren was ik ziek.
- Ik was ziek gisteren.

He's very ill.

Hij is erg ziek.

He is ill.

Hij is ziek.

He seems ill.

Hij lijkt ziek.

Are you ill?

Ben je ziek?

Marie was ill.

Maria was ziek.

- They weren't ill.
- They were not ill.
- They weren't sick.

Ze waren niet ziek.

- I am sick.
- I'm ill.
- I'm sick.
- I am ill.

Ik ben ziek.

- I am sick.
- I'm sick!
- I'm ill.
- I am ill.

Ik ben ziek.

- He is ill.
- He is sick.
- He's sick.
- He's ill.

Hij is ziek.

- I'm afraid he is ill.
- I suspect he is ill.

Ik vrees dat hij ziek is.

She became very ill.

Ze werd heel ziek.

Ill weeds grow apace.

Onkruid vergaat niet.

My grandfather is ill.

Mijn opa is ziek.

Oh, I was ill.

Oh, ik was ziek.

You're ill with flu.

Je hebt griep.

Harry fell seriously ill.

Harry werd zwaar ziek.

Tom is looking ill.

Tom ziet er ziek uit.

Maybe he was ill.

Misschien was hij ziek.

I was ill yesterday.

Gisteren was ik ziek.

Tom is very ill.

Tom is erg ziek.

I am not ill.

Ik ben niet ziek.

We were not ill.

Wij waren niet ziek.

Yesterday I was ill.

Gisteren was ik ziek.

You were not ill.

Jullie waren niet ziek.

- I've heard that Robert is ill.
- I heard that Robert is ill.

Ik heb gehoord dat Robert ziek is.

- He is ill.
- He is sick.
- She is sick.
- She is ill.

Hij is ziek.

He may have been ill.

- Misschien was hij ziek.
- Hij was misschien ziek.

I hear he is ill.

Ik hoor dat hij ziek is.

- You're sick.
- You are ill.

Jullie zijn gestoord.

- Tom's sick.
- Tom is ill.

Tom is ziek.

I'm afraid he is ill.

Ik vrees dat hij ziek is.

It's too bad she's ill.

- Jammer dat ze ziek is.
- Spijtig dat ze ziek is.

Don't speak ill of others.

Spreek niet kwaad van anderen.

You look ill. Are you?

Je ziet er ziek uit. Is dat ook zo?

Tom speaks ill of Mary.

Tom spreekt kwaad over Maria.

The penguins are deathly ill.

De pinguïns zijn dodelijk ziek.

- He may have been ill.
- Maybe he was ill.
- Maybe he was sick.

- Misschien was hij ziek.
- Hij was misschien ziek.

They are delicate. They fall ill.

Ze zijn gevoelig. Ze worden ziek.

She was ill with heart disease.

- Ze heeft een hartkwaal.
- Ze heeft een hartaandoening.

Tom is lying ill in bed.

Tom ligt ziek in bed.

He was very old and ill.

Hij was erg oud en ziek.

- He is ill.
- He is sick.

Hij is ziek.

She said that she was ill.

Ze zei dat ze ziek was.

She always speaks ill of others.

Ze spreekt altijd slecht over anderen.

I heard that Robert is ill.

Ik heb gehoord dat Robert ziek is.

She seemed to have been ill.

Zij is kennelijk ziek geweest.

- I felt ill.
- I felt sick.

Ik voelde me slecht.

Because of you I got ill.

Dankzij jou werd ik ziek.

Ill-gotten gains are short-lived.

Gestolen goed gedijt niet.

- Is Tom ill?
- Is Tom sick?

Is Tom ziek?

It seems that she was ill.

Zij is kennelijk ziek geweest.

- I felt ill.
- I felt bad.

Ik voelde me slecht.

Ill-gotten gains never benefit anyone.

Gestolen goed gedijt niet.

- Are you sick?
- Are you ill?

Ben je ziek?

- I was sick.
- I was ill.

Ik was ziek.

He cannot come, he is ill.

Hij kan niet komen, hij is ziek.

I've heard that Robert is ill.

Ik heb gehoord dat Robert ziek is.