Translation of "Weekend" in Spanish

0.008 sec.

Examples of using "Weekend" in a sentence and their spanish translations:

Prettig weekend!

Que tengas un buen fin de semana.

Een fijn weekend!

Pasa un buen fin de semana.

Het is weekend.

Es fin de semana.

- Goed weekeinde.
- Prettig weekend!

Ten un buen fin de semana.

Hoe was je weekend?

- ¿Cómo estuvo el fin de semana?
- ¿Cómo la pasaron en el fin de semana?

- Ik zie je in het weekend!
- Ik zie u in het weekend!

Hasta el fin de semana.

Ben je vrij dit weekend?

- ¿Estás libre este finde?
- ¿Estás libre este fin de semana?

- Wat hebt ge tijdens het weekend gedaan?
- Wat heb je het weekend gedaan?

¿Qué hiciste el fin de semana?

- Mijn vader komt dit weekend naar huis.
- Mijn vader komt dit weekend thuis.

Mi padre vuelve a casa este fin de semana.

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat zijn jouw plannen voor dit weekend?
- Wat voor plannen heb je voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?

- ¿Qué planes tienes para el fin de semana?
- ¿Cuáles son tus planes para el fin de semana?

Hij komt bijna elk weekend thuis.

Él regresa a casa casi todos los fines de semana.

Ik heb dit weekend veel geleerd.

Aprendí mucho este fin de semana.

Hebt ge een aangenaam weekend gehad?

- ¿Has pasado un buen fin de semana?
- ¿Tuviste un buen fin de semana?

Heb je plannen voor dit weekend?

¿Tienes planes para este fin de semana?

Toms begrafenis zal dit weekend zijn.

El funeral de Tom será este fin de semana.

Mijn vader komt dit weekend thuis.

Mi padre vuelve a casa este fin de semana.

Wat heb je vorig weekend gedaan?

¿Qué hiciste el fin de semana pasado?

Ik zie je in het weekend!

Hasta el fin de semana.

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?

¿Cuáles son tus planes para el fin de semana?

- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat voor plannen heb je voor het weekend?

¿Qué planes tienes para el fin de semana?

Wat ga je van het weekend doen?

¿Qué vas a hacer el fin de semana?

Ik moet dit weekend een auto kopen.

Tengo que comprar un coche este fin de semana.

Ik ga niet naar Boston volgend weekend.

- No iré a Boston el próximo fin de semana.
- Yo no iré a Boston el próximo fin de semana.

Wat hebt ge tijdens het weekend gedaan?

¿Qué hiciste el fin de semana?

Ik bracht het weekend met mijn vrienden door.

Pasé el fin de semana con mis amigos.

Wat ben je van plan voor het weekend?

¿Cuáles son tus planes para el fin de semana?

Ik kan niet wachten tot het weekend begint.

Estoy deseando que empiece el fin de semana.

Ben je naar een nachtclub geweest dit weekend?

¿Fuiste a un club nocturno este fin de semana?

Ah, ik kan niet wachten op het weekend.

- Ojalá que llegue pronto el fin de semana.
- Cómo me gustaría que ya fuera fin de semana.

Ik dacht dat jullie elk weekend samen tennis speelden.

Pensé que ustedes dos jugaban al tenis todos los fines de semana.

Ik hoop ook op zonnig weer in het weekend.

También espero un clima soleado para el fin de semana.

Ik heb van plan naar Izu te gaan tijdens het weekend.

Tengo intención de ir a Izu durante el fin de semana.

Als je niets te doen hebt dit weekend, waarom ga je niet met mij vissen?

Si no tienes nada planeado este fin de semana, ¿por qué no vienes conmigo a pescar?

Mensen liegen regelmatig over wat ze in het weekend gedaan hebben zodat hun vrienden niet te weten komen hoe saai ze in werkelijkheid zijn.

La gente a menudo miente acerca de lo que hicieron el fin de semana para que sus amigos no se den cuenta de lo aburridos que en realidad son.