Translation of "Heb" in Portuguese

- Heb vertrouwen.
- Heb vertrouwen!

- Seja confiante.
- Sejam confiantes.
- Sê confiante.
- Sede confiantes.
- Confia em ti mesma.
- Confia em ti mesmo.

Ik heb wat ik heb.

Tenho o que tenho.

- Heb je koorts?
- Heb je verhoging?

Tens febre?

- Ik heb hoogtevrees.
- Ik heb acrofobie.

- Eu tenho acrofobia.
- Eu sou acrofóbico.
- Tenho acrofobia.

- Ik heb hoofdpijn.
- Ik heb koppijn.

- Estou com dor de cabeça.
- Eu estou com dor de cabeça.

- Heb je plakband?
- Heb je kleefband?

Você tem fita adesiva?

Heb genade!

Tenha piedade!

Heb vertrouwen.

- Tenha fé.
- Tenham fé.

- Heb je alles?
- Heb je niks vergeten?

- Não esqueceu de nada?
- Você está com tudo?

- Ik heb brood.
- Ik heb een brood.

- Eu tenho pão.
- Eu tenho um pão.

- Heb je enige plannen?
- Heb jij plannen?

Você tem planos?

- Ik heb geen geluk.
- Ik heb pech.

Sou azarado.

- Heb je geld?
- Heb je wat geld?

- Você tem algum dinheiro aí?
- Você está com algum dinheiro?

- Ik heb u nodig.
- Ik heb je nodig.
- Ik heb jullie nodig.

- Eu preciso de você.
- Eu preciso de vocês.
- Eu preciso de ti.
- Preciso de você.
- Preciso de ti.

- Ik heb geen mobiele telefoon.
- Ik heb geen mobieltje.
- Ik heb geen gsm.

- Eu não tenho um telefone celular.
- Eu não tenho celular.
- Não tenho telemóvel.

- Ik heb geen trek.
- Ik heb geen eetlust.

Estou sem apetite.

Hoeveel broers heb je? Hoeveel zussen heb je?

Quantos irmãos você tem? Quantas irmãs você tem?

- Ik heb een dochter.
- Ik heb een meisje.

Tenho uma filha.

- Ik heb heimwee.
- Ik heb last van heimwee.

Estou com saudade de casa.

- Heb je een minuut?
- Heb je een minuutje?

- Vocês têm um minuto?
- Você tem um minuto?
- Tens um minuto?

- Wat heb je verborgen?
- Wat heb je verstopt?

O que você escondeu?

- Heb je gekozen?
- Heb je een keuze gemaakt?

Escolheu?

- Heb ik het mis?
- Heb ik het fout?

- Estou errada?
- Estou errado?

- Ik heb niets gedaan.
- Ik heb niks gedaan.

Não fiz nada.

- Ik heb geen honger.
- Ik heb geen eetlust.

- Estou sem fome.
- Eu não estou com fome.

- Ik heb dat nodig.
- Dat heb ik nodig.

- Eu preciso disso.
- Eu necessito disso.

- Heb je het gevonden?
- Heb jij het gevonden?

Você encontrou?

- Ik heb twee nichtjes.
- Ik heb twee neefjes.

- Tenho duas sobrinhas.
- Tenho dois sobrinhos.

Ik heb geen geld, maar ik heb dromen.

Não tenho dinheiro, porém tenho sonhos.

- Heb je een douche genomen?
- Heb je gedoucht?

Você tomou banho?

- Ik heb een vriend.
- Ik heb een vriendin.

Tenho um amigo.

- Hoeveel pennen heb jij?
- Hoeveel pennen heb je?

Quantas canetas você tem?

- Ik heb een snotneus.
- Ik heb een loopneus.

- Meu nariz está escorrendo.
- O meu nariz está escorrendo.

- Ik heb affectie nodig.
- Ik heb liefde nodig.

Preciso de carinho.

- Ik heb een broer.
- Ik heb één broer.

Eu tenho um irmão.

- Ik heb een kat.
- Ik heb een poes.

Eu tenho um gato.

- Heb je een tweelingzuster?
- Heb je een tweelingzus?

Você tem uma irmã gêmea?

- Ik heb geen tatoeage.
- Ik heb geen tattoo.

Eu não tenho tatuagem.

- Heb jij je sleutels?
- Heb jij de sleutels?

Você está com as suas chaves?

- Heb je alles verstaan?
- Heb je alles begrepen?

Você entendeu tudo?

- Ik heb twee zonen.
- Ik heb twee zoons.

Eu tenho dois filhos.

- Ma, ik heb honger.
- Ma, ik heb trek.

Mamãe, eu estou faminto.

- Ik heb zojuist ontbeten.
- Ik heb juist ontbeten.

Acabo de tomar o café da manhã.

- Ik heb pijn hier.
- Ik heb hier pijn.

- Dói-me aqui.
- Estou com dor aqui.
- Eu tenho dor aqui.

- Ik heb een cabriolet.
- Ik heb een cabrio.

Tenho um carro descapotável.

- Ik heb geen afspraakje.
- Ik heb geen date.

Eu não tenho um encontro.

- Heb je plezier gehad?
- Heb je je vermaakt?

Você se divertiu?

Ik heb koorts.

Estou com febre.

Ik heb diarree.

Eu estou com diarreia.

Ik heb honger.

- Estou com fome!
- Tenho fome.

Ik heb geld.

Eu tenho dinheiro.

Wat heb ik?

O que eu tenho?

Heb je huisdieren?

Você tem algum animal de estimação?

Heb je honger?

- Você está com fome?
- Você tem fome?

Ik heb rugpijn.

- Tenho dor nas costas.
- Estou com uma dor nas costas.

Ik heb verloren.

Perdi.

Ik heb gegeten.

Eu comi.

Heb je gegeten?

Tu comeste?

Ik heb gebeld.

Eu telefonei.

Ik heb gezondigd.

Eu pequei.

Heb je slaap?

Você está com sono?

Heb je gekozen?

Escolheu?

Ik heb hoofdpijn.

- Minha cabeça dói.
- A minha cabeça dói.

Ik heb het.

- Entendi.
- Eu entendi.

Ik heb oorpijn.

Estou com dor de ouvido.

Heb ik gelijk?

Tenho razão?

Heb je bier?

Você tem cerveja?

Heb je alles?

Você tem tudo?

Ik heb niets.

Eu não tenho nada.

Heb je diarree?

- Você tem diarreia?
- Você está com diarreia?
- Vocês estão com diarreia?
- O senhor está com diarreia?
- A senhora está com diarreia?

Heb je verdriet?

Você está triste?

Heb je geld?

- Você tem dinheiro?
- O senhor tem dinheiro?
- A senhora tem dinheiro?
- Tu tens dinheiro?

Ik heb rugklachten.

Eu tenho problemas de coluna.

Wat heb je?

O que você tem?

Ik heb niemand.

Eu não tenho ninguém.

Heb ik gewonnen?

Eu ganhei?