Translation of "'we" in Spanish

0.010 sec.

Examples of using "'we" in a sentence and their spanish translations:

- We spraken.
- We praatten.
- We hebben gepraat.

- Conversamos.
- Hablamos.

- We applaudisseren.
- We juichen toe.
- We hebben geapplaudisseerd.

Aplaudimos.

- Kennen we jullie?
- Kennen we je?
- Kennen we jou?
- Kennen we u?

- ¿Acaso te conocemos?
- ¿Os conocemos?
- ¿Te conocemos?

- We hebben het gehoord.
- We hoorden het.
- We hebben gehoord.
- We hoorden.

- Ya oímos.
- Oímos.

- We blijven praten.
- We praten verder.
- We praatten verder.
- We bleven praten.

- Continuamos hablando.
- Continuamos charlando.

We weten wat we willen.

Sabemos lo que queremos.

- Zijn we weg?
- Zullen we?

- ¿Empezamos?
- ¿Nos vamos?

- We ontbijten.
- We hebben ontbijt.

- Nosotros desayunamos.
- Estamos desayunando.

- We hebben gewandeld.
- We wandelden.

Fuimos a pie.

- We hebben gegeten.
- We aten.

Comimos.

- We hebben geapplaudisseerd.
- We klapten.

Aplaudimos.

- We storen hem.
- We hebben hem gestoord.
- We stoorden hem.
- We stoorden haar.
- We hebben haar gestoord.
- We storen haar.

Le molestamos.

- We begrijpen het.
- Dat snappen we.
- Dat begrijpen we.

- Lo entendemos.
- Lo comprendemos.
- Entendemos esto.
- Comprendemos esto.

- We boffen dat we nog leven.
- We hebben geluk dat we nog leven.

Tenemos suerte de estar vivos.

- We hielden ons stil.
- We hebben ons stil gehouden.
- We zwegen.
- We hebben gezwegen.

- Nos quedamos en silencio.
- Nos quedamos callados.

- We vergeven hem.
- We vergeven haar.
- We vergeven het hem.
- We vergeven het haar.

Le perdonamos.

- We komen.
- We komen eraan!
- We komen er zo aan.
- We zijn er zo.

Ya vamos.

- We discussieerden over wat we zouden doen.
- We discussieerden over wat we moesten doen.

Discutimos qué hacer.

- Kom, we zijn weg.
- We moeten gaan.
- Laten we gaan!

- Vámonos.
- Vamos.

- Zakken we weg?
- Zijn we aan het zinken?
- Zinken we?

¿Nos estamos hundiendo?

We moeten veranderen hoe we voelen.

Necesitamos cambiar la manera en que sentimos.

Kunnen we zeggen dat we mediteren.

podemos decir que estamos meditando,

- We zijn beschikbaar!
- We zijn vrij!

¡Somos libres!

- We moeten vertrekken.
- We moeten gaan.

Deberíamos irnos.

- We willen gerechtigheid.
- We willen rechtvaardigheid.

Queremos justicia.

- We zijn omsingeld.
- We zijn omringd.

Estamos rodeados.

- Laten we weggaan.
- Laten we uitgaan.

Salgamos.

- We beloofden.
- We hebben het beloofd.

Lo prometimos.

- We zullen winnen.
- We winnen wel.

Ganaremos.

- We overleefden.
- We hebben het overleefd.

Sobrevivimos.

- Kunnen we gaan?
- Mogen we gaan?

¿Podemos ir?

- We zijn studenten.
- We zijn leerlingen.

Somos estudiantes.

We willen blijven wat we zijn.

- Queremos seguir siendo lo que somos.
- Queremos continuar siendo lo que somos.

We zien wat we willen zien.

- Vemos lo que queremos ver.
- Vemos lo que queremos.

- Kennen we je?
- Kennen we jou?

¿Te conocemos?

- We gaan ervandoor.
- We gaan weg.

Nos vamos.

- We verbouwen rijst.
- We telen rijst.

Cultivamos arroz.

- We zijn er!
- We zijn hier.

¡Estamos aquí!

- We zijn verloren.
- We zijn verdwaald.

Estamos perdidos.

- We hadden plezier.
- We hadden lol.

- Nos divertimos.
- Lo pasamos bien.

- We missen jullie.
- We missen je.

Te extrañamos.

- Dat snappen we.
- Dat begrijpen we.

- Lo entendemos.
- Lo comprendemos.

- We rouwen.
- We zijn in rouw.

Estamos de luto.

- Beginnen we eraan?
- Zullen we beginnen?

¿Empezamos?

- Laten we gaan!
- Laten we gaan.

- Vámonos.
- ¡Vamos!

- We bestellen iets.
- We vragen iets.

Pedimos algo.

- We zullen wachten.
- We wachten wel.

Estaremos esperando.

- We zijn er.
- We zijn hier.

Estamos aquí.

- Laten we doen alsof we buitenaardse wezens zijn.
- Laten we doen alsof we vreemdelingen zijn.

Vamos a fingir que somos alienígenas.

- Laten we doen alsof we buitenaardse wezens zijn.
- Laten we doen alsof we aliens zijn.

Vamos a fingir que somos alienígenas.

- We vallen hem lastig.
- We storen hem.
- We hebben hem lastiggevallen.
- We hebben hem gestoord.

Lo molestamos.

We gaan.

¡Vamos!

We spreken.

Hablamos.

We lachten.

Nos reímos.

We komen.

Vamos a ir.

We onthouden.

- Nos acordamos.
- Nos recordamos.

We capituleerden.

Nos rendimos.

We wachtten.

Nosotros esperamos.

We wonnen.

Ganamos.

We overdreven.

Exageramos.

We proberen.

Lo procuramos.

We beginnen!

- ¡Empecemos!
- Comencemos.

We sliepen.

Dormimos.

We huilen.

Estamos llorando.

We overleefden.

Sobrevivimos.

Bestaan we?

- ¿Existimos?
- ¿Acaso existimos?

Gaan we?

¿Nos vamos?

We ontbijten.

Nosotros desayunamos.

We dineren.

Cenamos.

We kijken.

- Estamos observando.
- Estamos mirando.
- Observamos.
- Miramos.

We studeren.

Nosotros estudiamos.

We weten wat we zijn, maar niet wat we kunnen zijn.

- Sabemos quiénes somos, pero no sabemos quiénes podemos ser.
- Sabemos lo que somos, pero no lo que podríamos ser.

- Laten we honkbal spelen.
- Laten we honkballen.
- Laten we honkbal spelen!

Juguemos al beisbol.

- Waar komen we vandaan, waar gaan we naartoe?
- Waar komen we vandaan? Waar gaan we heen?

¿De dónde venimos?, ¿hacia dónde vamos?

- We huurden het appartement.
- We huurden de flat.
- We verhuurden het appartement.
- We verhuurden de flat.

- Alquilamos el piso.
- Alquilamos el departamento.

We moeten zorgen dat we beneden komen.

Bien, debemos pensar cómo bajar hacia ella.

Dus we gaan vechten? Daar gaan we.

¿Vamos a pelear? Bien, aquí vamos.