Translation of "Januari" in Italian

- Vandaag is het twee januari.
- Vandaag is het de tweede januari.

- Oggi è il due di gennaio.
- Oggi è il due gennaio.

Bij ons sneeuwt het in januari.

- Abbiamo la neve in gennaio.
- Noi abbiamo la neve in gennaio.

Galileo stierf op 8 januari 1642.

- Galileo è morto l'8 gennaio 1642.
- Galileo morì l'8 gennaio 1642.

Sam is in januari gaan skiën.

Sam è andato a sciare a gennaio.

Op 25 januari zal hij terugkomen.

Tornerà il 25 gennaio.

In januari was ik bij hem.

- Ero con lui in gennaio.
- Io ero con lui in gennaio.

Vandaag is het de tweede januari.

Oggi è il due gennaio.

De eerste maand van het jaar is januari.

Il primo mese dell'anno è gennaio.

Januari is de eerste maand van het jaar.

Gennaio è il primo mese dell'anno.

Ik moet mijn boeken van de bibliotheek terugbrengen voor 25 januari.

Devo riportare i miei libri in biblioteca prima del 25 gennaio.

De maanden van het jaar zijn: januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december.

I mesi dell'anno sono: gennaio, febbraio, marzo, aprile, maggio, giugno, luglio, agosto, settembre, ottobre, novembre e dicembre.

Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december zijn de twaalf maanden van het jaar.

Gennaio, febbraio, marzo, aprile, maggio, giugno, luglio, agosto, settembre, ottobre, novembre e dicembre sono i dodici mesi dell'anno.