Translation of "Vertrekken" in German

0.008 sec.

Examples of using "Vertrekken" in a sentence and their german translations:

Je mag vertrekken.

Du darfst gehen.

Morgen vertrekken we.

Morgen fahren wir ab.

We vertrekken nu.

Wir gehen jetzt.

We vertrekken overmorgen.

Wir fahren übermorgen ab.

We moeten vroeg vertrekken.

- Wir müssen früh losgehen.
- Wir müssen früh losfahren.

We gaan morgen vertrekken.

- Wir reisen morgen ab.
- Wir fahren morgen los.

Ik moet onmiddellijk vertrekken.

Ich muss sofort gehen.

Hij kan morgen vertrekken.

Er kann morgen abfahren.

Tom kan morgen vertrekken.

Tom kann morgen abfahren.

Ga je morgen vertrekken?

Wirst du morgen abreisen?

Wij moeten onmiddellijk vertrekken.

Wir müssen sofort abfahren.

Moet je vandaag vertrekken?

- Musst du heute weg?
- Müsst ihr heute weg?
- Müssen Sie heute weg?

We hadden vroeger moeten vertrekken.

Wir hätten früher abfahren sollen.

Hun vliegtuig zal spoedig vertrekken.

Ihr Flugzeug hebt bald ab.

Niemand mag vertrekken zonder toestemming.

Niemand darf ohne Erlaubnis gehen.

De trein zal binnenkort vertrekken.

Der Zug fährt bald ab.

Je moet nu niet vertrekken.

- Du darfst gerade jetzt nicht fortgehen.
- Ihr dürft gerade jetzt nicht fortgehen.
- Sie dürfen gerade jetzt nicht fortgehen.

Ik ben klaar om te vertrekken.

Ich bin fertig zu gehen.

- We moeten vertrekken.
- We moeten gaan.

Lasst uns fortgehen.

Takuya zei me direct te vertrekken.

Takuya sagte mir, ich solle gleich aufbrechen.

- Je moet gaan.
- Je moet vertrekken.

- Du musst gehen.
- Du musst hingehen.

- We gaan morgen.
- Morgen vertrekken we.

- Morgen fahren wir ab.
- Wir fahren morgen ab.

Het is tijd om te vertrekken.

Es ist Zeit aufzubrechen.

We zijn klaar om te vertrekken.

Wir sind fertig zum Losfahren.

Ik zie Tom vaak vroeg vertrekken.

- Ich sehe oft, dass Tom früher geht.
- Ich sehe Tom oft früher gehen.

- Zeg hen mij te bellen voordat ze vertrekken.
- Laat ze me bellen voordat ze vertrekken.

Sag ihnen, dass sie mich anrufen sollen, bevor sie losgehen.

De regen weerhield me om te vertrekken.

Der Regen hat mich davon abgehalten zu gehen.

Het vliegtuig zal over één uur vertrekken.

Das Flugzeug wird in einer Stunde abheben.

Wanneer ben je klaar om te vertrekken?

- Wann bist du abfahrbereit?
- Wann sind Sie abfahrbereit?

Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.

Entschuldigen Sie mich bitte, ich muss los.

We vertrekken zodra het stopt met regenen.

Wir gehen los, wenn es aufhört zu regnen.

Waarvandaan vertrekken de bussen naar het vliegveld?

Wo fahren die Flughafenbusse los?

Het is al laat, laat ons vertrekken!

Es ist schon spät, wir sollten langsam gehen.

De trein stond op het punt te vertrekken.

Der Zug war im Begriff abzufahren.

Ik geef je het bevel onmiddellijk te vertrekken!

Ich befehle dir, dich augenblicklich zu entfernen!

Laat ons vertrekken van zodra hij terug is.

Lasst uns gehen, sobald er zurück ist.

Zeg hen mij te bellen voordat ze vertrekken.

Sag ihnen, dass sie mich anrufen sollen, bevor sie losgehen.

Ik stel voor dat we op vrijdag vertrekken.

Ich schlage vor, dass wir am Freitag ausgehen.

- Je moet nu weg.
- Je moet nu vertrekken.

Du musst jetzt gehen.

- Wil je vandaag vertrekken?
- Willen jullie vandaag gaan?

Willst du heute fortgehen?

- Wanneer wilt u vertrekken?
- Wanneer wilt u gaan?

Wann wollen Sie losfliegen?

Normaal gesproken vertrekken otterpups als hun moeders opnieuw bevallen.

Normalerweise ziehen Otter-Junge weiter, wenn ihre Mutter erneut wirft.

In geval dat het regent, zal ik niet vertrekken.

Wenn es regnet, gehe ich nicht.

Het is al elf uur. Ik moet nu vertrekken.

Es ist schon elf. Ich muss jetzt gehen.

Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.

- Das Flugzeug konnte wegen des Sturmes nicht starten.
- Ein Sturm verhinderte, dass das Flugzeug startete.

Hij staat op het punt naar Londen te vertrekken.

Er ist im Begriff, nach London aufzubrechen.

Tom weet niet wanneer Mary naar Boston zal vertrekken.

Tom weiß nicht, wann Mary nach Boston aufbrechen wird.

Ik laat mijn werknemers toe om vroeg te vertrekken.

Ich erlaube meinen Arbeitern, früher zu gehen.

- Je mag gaan.
- Je kunt beginnen.
- Je mag vertrekken.

Du kannst losgehen.

- Kom op, laten we gaan!
- Vooruit, laten we vertrekken!

Los, lass uns gehen!

We zijn het erover eens dat we vroeg moeten vertrekken.

Wir sind uns darin einig, dass wir früh aufbrechen müssen.

Ze geven moslimarbeiders toestemming om vroeg te vertrekken tijdens ramadan.

- Sie gestatten es muslimischen Arbeitern, während des Ramadan früher zu gehen.
- Sie erlauben es muslimischen Arbeitern, im Ramadan früher Feierabend zu machen.

- Je kan nog niet vertrekken.
- Je kan nog niet gaan.

- Du kannst noch nicht gehen.
- Sie können noch nicht gehen.
- Ihr könnt noch nicht gehen.

Ik verkoos te vertrekken in plaats van achter te blijven.

Ich entschied mich, zu gehen, statt zu bleiben.

Uiteindelijk heeft ze beslist om naar het buitenland te vertrekken.

Schließlich hat sie beschlossen, ins Ausland zu gehen.

We zijn gekomen met regen maar vertrekken in de zon.

Wir sind mit dem Regen gegangen, aber mit der Sonne angekommen.

Ik ben me aan het voorbereiden om morgen te vertrekken.

Ich bereite mich auf meine Abreise morgen vor.

- We verlaten Japan morgen vroeg.
- We vertrekken morgenochtend uit Japan.

Wir verlassen Japan morgen früh.

Maar ze trotseren elke nacht hetzelfde gevaar... ...tot de haaien vertrekken.

Doch jede Nacht droht ihnen die gleiche Gefahr. Bis die Haie abziehen.

Waarom vertrekken als je het beste territorium van de stad hebt?

Warum sollten sie das stadtbeste Territorium verlassen?

Ik denk dat het tijd is voor mij om te vertrekken.

Ich glaube, es ist Zeit abzuhauen.

Ik ben van plan om volgende week naar Europa te vertrekken.

Ich plane, in der nächsten Woche nach Europa abzureisen.

- We zijn klaar om te gaan.
- We zijn klaar om te vertrekken.

- Wir sind fertig zum Losfahren.
- Wir sind fertig zum Gehen.
- Wir können aufbrechen.

Het zou zo goed zijn als ik nu op reis kon vertrekken!

Es wäre so gut, wenn ich nun abreisen könnte.

- Het is tijd om weg te gaan.
- Het is tijd om te vertrekken.

- Es ist an der Zeit zu gehen.
- Wir müssen langsam gehen.

- We verlaten Japan morgenvoormiddag.
- We verlaten Japan morgen vroeg.
- We vertrekken morgenochtend uit Japan.

Wir verlassen Japan morgen früh.

- Ik denk dat ik beter kan gaan.
- Ik denk dat het tijd is voor mij om te vertrekken.

- Ich denke, es ist Zeit für mich zu gehen.
- Ich glaube, es ist an der Zeit für mich zu gehen.

- Ik moet ervandoor, maar ik kom later terug.
- Ik moet nu vertrekken, maar later kom ik terug.
- Ik moet nu weg, maar ik kom later terug.

Ich muss jetzt gehen, aber ich werde zurückkommen.

We moesten rennen om onze overstap te halen. Om twee voor half drie kwamen we aan op spoor één, en om één over half zou onze trein vertrekken van spoor achttien.

Wir mussten laufen, um unseren Anschluss zu erreichen. Zwei Minuten vor halb drei kamen wir auf Gleis eins an, und eine Minute nach halb sollte unser Zug von Gleis achtzehn abfahren.