Translation of "Sinaasappels" in German

0.018 sec.

Examples of using "Sinaasappels" in a sentence and their german translations:

- Houdt u van sinaasappels?
- Hou jij van sinaasappels?

- Mögen Sie Orangen?
- Magst du Apfelsinen?

Tom plukt sinaasappels.

Tom pflückt Orangen.

Maria plukt sinaasappels.

Maria pflückt Orangen.

Ik wil sinaasappels kopen.

Ich will Orangen kaufen.

Houdt u van sinaasappels?

- Mag sie Apfelsinen?
- Mag sie Orangen?
- Mögen Sie Orangen?

Hoeveel kosten de sinaasappels?

Was kosten die Apfelsinen?

Tom houdt van sinaasappels.

Tom mag Orangen.

Deze sinaasappels smaken goed.

Diese Orangen schmecken gut.

Houden zij van sinaasappels?

Mögen sie Orangen?

Hou jij van sinaasappels?

Magst du Apfelsinen?

Deze sinaasappels smaken heerlijk.

- Diese Orangen schmecken köstlich.
- Diese Apfelsinen schmecken köstlich.

Houdt Tom van sinaasappels?

Mag Tom Apfelsinen?

Zijn sinaasappels altijd oranje?

- Sind Orangen immer orange?
- Sind Apfelsinen immer orange?

- Midori heeft de meeste sinaasappels opgegeten.
- Midori heeft de meeste sinaasappels gegeten.

- Midori aß die meisten Orangen.
- Midori hat die meisten Orangen gegessen.

Sinaasappels zijn zoeter dan citroenen.

Orangen sind süßer als Zitronen.

Ze bracht appels, sinaasappels, enzovoort.

- Sie brachte Äpfel, Orangen und mehr dergleichen mit.
- Sie hat Äpfel, Orangen und mehr dergleichen mitgebracht.

Hij houdt niet van sinaasappels.

- Er mag keine Apfelsinen.
- Er mag keine Orangen.

Zij houdt van sinaasappels, toch?

- Sie mag Orangen, oder?
- Sie mag Apfelsinen, oder?

Ze houdt niet van sinaasappels.

Sie mag keine Apfelsinen.

Deze sinaasappels zijn erg zuur.

Diese Apfelsinen sind sehr sauer.

Sinaasappels groeien in warme landen.

- Orangen wachsen in warmen Ländern.
- Apfelsinen wachsen in warmen Ländern.

Tom houdt niet van sinaasappels.

Tom mag keine Apfelsinen.

Er liggen geen sinaasappels op tafel.

- Es liegen keine Orangen auf dem Tisch.
- Es sind keine Orangen auf dem Tisch.

Er liggen wat sinaasappels op tafel.

Es liegen einige Apfelsinen auf dem Tisch.

Haal de sinaasappels uit de koelkast.

Nehmen Sie die Orangen aus dem Kühlschrank.

Sinaasappels hebben een heleboel vitamine C.

Orangen beinhalten viel Vitamin C.

Sinaasappels zijn rijk aan vitamine C.

Orangen sind reich an Vitamin C.

Midori heeft de meeste sinaasappels opgegeten.

Midori hat die meisten Orangen gegessen.

Midori heeft de meeste sinaasappels gegeten.

Midori hat die meisten Orangen gegessen.

Ze verkopen appels, sinaasappels, eieren, enzovoort.

Sie verkaufen Äpfel, Orangen, Eier und so weiter.

Vind je appels of sinaasappels lekker?

Magst du Äpfel oder Orangen?

Ik hou erg veel van sinaasappels.

Ich mag Orangen sehr.

Sinaasappels en mandarijnen maken me onpasselijk.

Von Orangen und Mandarinen wird mir übel.

Ik heb al mijn sinaasappels opgegeten.

- Ich habe alle meine Orangen gegessen.
- Ich aß meine Apfelsinen auf.

Sinaasappels zijn niet zo goedkoop als bananen.

Orangen sind nicht so günstig wie Bananen.

- Heeft ze graag appelsienen?
- Houdt zij van sinaasappels?

- Mag sie Apfelsinen?
- Mag sie Orangen?

- Hij houdt van sinaasappels.
- Hij houdt van appelsienen.

Er mag Orangen.

Ik hou meer van appels dan van sinaasappels.

- Ich mag lieber Äpfel als Orangen.
- Ich mag lieber Äpfel als Apfelsinen.

Ik houd meer van appels dan van sinaasappels.

Ich mag lieber Äpfel als Orangen.

- Ik hou van sinaasappels.
- Ik hou van appelsienen.

- Ich mag Orangen.
- Ich mag Apfelsinen.

Ze exporteren veel fruit, zoals sinaasappels, grapefruits en citroenen.

Es wird viel Obst exportiert, zum Beispiel Apfelsinen, Grapefruits und Zitronen.

Wat heb je het liefste: appels, sinaasappels of druiven?

Was magst du am Liebsten: Äpfel, Orangen oder Weintrauben?

- Hij at appelsienen en appels.
- Hij at sinaasappels en appels.

Er aß Orangen und Äpfel.

- Wie heeft alle sinaasappels opgegeten?
- Wie heeft alle appelsienen opgegeten?

Wer hat alle Apfelsinen aufgegessen?

Tom houdt van sinaasappels en eet er drie of vier in een week.

Tom mag Apfelsinen und isst in der Woche drei oder vier davon.

Ik denk dat het ongezond is om meer dan 20 sinaasappels per dag te eten.

Ich denke, es ist ungesund, mehr als 20 Orangen pro Tag zu essen.

- Ik hou van sinaasappels, maar ik hou meer van citroenen.
- Ik hou van sinaasappel, maar ik hou meer van citroen.

Ich mag Orangen, aber Zitronen mag ich noch mehr.