Translation of "Zij" in Chinese

0.007 sec.

Examples of using "Zij" in a sentence and their chinese translations:

Zij rent.

她跑。

Zij wonnen.

他们赢了。

Zij zoenden.

他们亲吻了。

Zij werkte.

她工作了。

- Zij blikken vis in.
- Zij kunnen vissen.

他們會釣魚。

- Zij hielp mij.
- Zij heeft mij geholpen.

她帮助过我。

- Is zij uw moeder?
- Is zij jouw moeder?
- Is zij jullie moeder?

她是你媽媽嗎?

- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.

她是我的姊妹。

Zij studeert wiskunde.

她学习数学

Zij is mooi.

她很漂亮。

Zij is Japanse.

她是日本人。

Zij spreekt Russisch.

她说俄语。

Wie is zij?

她是谁?

Zij gaan akkoord.

他们同意.

Zij sprak veel.

她谈了很多。

Zij werd rood.

她脸红了。

Zij verkoopt bloemen.

她卖花。

Boeddha zij geprezen.

阿弥陀佛。

Zij kunnen vissen.

他們會釣魚。

Zij eten vlees.

他们吃肉。

Zij wil dansen.

她想跳舞。

Speelt zij piano?

她會彈鋼琴嗎?

Zij haatten Tom.

他們恨湯姆。

Zij weten niets.

他們什麼都不知道。

Zij werken samen.

他们在一起工作。

Heeft zij gelijk?

她是正确的吗?

Zij kent Japans.

他会说日语。

Zij zijn acteurs.

他们是演员。

Zij huilde bitterlijk.

她痛哭。

Zij zijn onafscheidelijk.

他们是分不开的。

Wie zijn zij?

他們是誰?

Zij geven niets.

他们什么都没给。

- Zij is dood.
- Ze is dood.
- Zij is gestorven.
- Zij is overleden.
- Ze stierf.

她死了。

- Zij is dood.
- Ze is dood.
- Zij is overleden.

她死了。

- Wanneer komt zij thuis?
- Hoe laat komt zij thuis?

她什么时候到家?

- Zij houdt van vissen.
- Zij houdt erg van vissen.

她酷愛釣魚。

- Zij had haar mond moeten houden.
- Zij had beter gezwegen.
- Zij had haar kop moeten houden.

她应该就那样一直保持沉默。

- Zij is de zus van Tom.
- Zij is Toms zus.

- 她是Tom的姐妹。
- 她是Tom的姐姐。

- Zij wil niet daarover praten.
- Zij wil daarover niet praten.

她不想提了。

Zij heeft veel geld.

她有很多钱。

Zij is een student.

她是一名大学生。

Zij noemt mij Kenji.

她叫我賢治。

Zij woont in Yokohama.

她住在横滨。

Zij kan piano spelen.

她会弹钢琴。

Zij houden van appels.

他们喜欢苹果。

Is zij geen arts?

她不是医生吗?

Zij is mijn vrouw.

她是我妻子。

Zij kunnen Engels spreken.

他们会说英语。

Zij zijn in gevaar.

他們有危險。

Zij vraagt het onmogelijke.

她在无理取闹。

Zij eet een appel.

她正吃著一個蘋果。

Zij komen uit IJsland.

他們來自冰島。

Zij heeft drie broers.

她有三个兄弟。

Zij adopteerden de wees.

他们收养了那个孤儿。

Zij ontbijt daar vaak.

她常常在那兒吃早餐。

Zij is mijn klasgenoot.

她是我的同學。

Zij spraken over politiek.

他们在谈论关于政治的事。

Vrede zij met u!

愿和平与你同在!

Zij kan Spaans spreken.

她会说西班牙语 。

Zij kent tien talen.

她会十门语言。

Zij bouwden een brug.

他们造了座桥。

Wanneer is zij geboren?

她是什么时候出生的?

Zij wil graag dansen.

她想跳舞。

Zij renden achter ons.

他们追了我们。

Zij komt uit Duitsland.

他的祖国是德国。

Zij zijn mijn broers.

他们是我的兄弟。

Zij wou hen helpen.

- 过去,她想帮他们。
- 过去,她想帮她们。

Houden zij van sinaasappels?

他们喜欢橙子吗?

Zij is mijn type.

她是我的菜。

Zij blikken vis in.

他們把魚裝入罐子裡。

Wanneer komt zij thuis?

她什么时候到家?

Zij deed het voorzichtig.

她小心地做。

Zij houden van koffie.

他们爱咖啡。