Translation of "Baan" in German

0.019 sec.

Examples of using "Baan" in a sentence and their german translations:

- Tom is van baan veranderd.
- Tom veranderde van baan.

Tom hat die Arbeit gewechselt.

- Wat is jouw baan?
- Wat is uw baan?
- Wat is jullie baan?
- Wat is je beroep?

- Was machst du beruflich?
- Was machen Sie beruflich?

Hij accepteerde de baan.

Er nahm den Job an.

Het is mijn baan.

- Es ist mein Job.
- Das ist meine Arbeit.

Hij zoekt een baan.

Er sucht Arbeit.

Ik zoek een baan.

Ich suche eine Arbeitsstelle.

- Ik ben een baan aan het zoeken.
- Ik zoek een baan.

- Ich suche Arbeit.
- Ich suche eine Arbeitsstelle.
- Ich suche einen Job.

En hadden allebei een baan.

und hatten auch Jobs zu berücksichtigen.

Mijn zus heeft een baan.

- Meine Schwester hat einen Job.
- Meine Schwester hat eine Arbeitsstelle.

Je gaat een baan vinden.

- Du wirst Arbeit finden.
- Du wirst eine Stelle finden.
- Du wirst einen Job finden.

Hij heeft zijn baan verloren.

Er verlor seine Arbeit.

Ik heb een baan nodig.

Ich brauche einen Job.

God, ik haat mijn baan.

Gott, ich hasse meine Arbeit!

Dat kost me mijn baan.

Das kostet mich meine Stelle.

Ik heb mijn eigen baan.

Ich habe meine eigene Arbeit.

Tom heeft een gevaarlijke baan.

Tom hat eine gefährliche Arbeit.

- Ik had nooit een vaste baan.
- Ik heb nooit een vaste baan gehad.

Ich hatte nie eine feste Arbeit.

Ik heb nog geen baan gevonden.

Ich habe noch keine Arbeit gefunden.

Dat gaat me mijn baan kosten.

Das wird mich meine Stelle kosten.

Ik heb je baan aangeboden gekregen.

- Mir ist deine Stelle angeboten worden.
- Man hat mir deine Stelle angeboten.

Hij begon een baan te zoeken.

Er hat begonnen, eine Arbeit zu suchen.

Wij willen u een baan aanbieden.

Wir wollen dir einen Posten vorschlagen.

Er is ijzel op de baan.

- Es ist Frost auf der Straße.
- Es gibt Frost auf der Chaussee.
- Es gibt Frost auf der Straße.

Tom vond zijn nieuwe baan interessant.

Tom fand seine neue Arbeitsstelle interessant.

Ik heb echt een baan nodig.

Ich brauche wirklich eine Arbeit.

Ik heb een goede baan nodig.

Ich brauche einen guten Job.

Ik kan geen goede baan vinden.

Ich kann keine gute Arbeit finden.

Je hebt sowieso een baan nodig.

Einen Beruf brauchst du ja sowieso.

Ik dacht net aan een nieuwe baan.

Ich dachte gerade an einen neuen Job.

Tom heeft het nooit over zijn baan.

Tom erzählt nie über seine Arbeit.

Hij zoekt nu al maanden een baan.

- Seit Monaten sucht er einen Job.
- Seit Monaten sucht er eine Arbeit.

Tom neemt zijn baan niet erg serieus.

Tom nimmt seinen Job nicht richtig ernst.

Tom is op zoek naar een baan.

- Tom sucht Arbeit.
- Tom sucht einen Arbeitsplatz.

Ik was op zoek naar een baan.

- Ich suchte nach einer Arbeit.
- Ich suchte Arbeit.
- Ich suchte nach einer Anstellung.

Het is de beste baan ter wereld!

Es ist der beste Beruf der Welt.

Wat bevalt je niet aan jouw baan?

- Was gefällt dir an deiner Arbeit nicht?
- Was gefällt euch an eurer Arbeit nicht?
- Was gefällt Ihnen an Ihrer Arbeit nicht?

Ik heb een goede baan aangeboden gekregen.

Ich habe ein gutes Stellenangebot bekommen.

- Zoek je een baan?
- Zoek je werk?

- Suchen Sie einen Job?
- Suchen Sie Arbeit?
- Suchst du einen Job?
- Suchst du Arbeit?

Recentelijk raken veel mensen hun baan kwijt.

Vor Kurzem verloren viele Menschen ihre Arbeit.

Wie heeft Tom aanbevolen voor deze baan?

Wer hat Tom für den Job vorgeschlagen?

Ik ben een baan aan het zoeken.

Ich suche Arbeit.

Hij verloor de interesse in zijn baan.

Er hat das Interesse an seiner Arbeit verloren.

- Wat doe je van beroep?
- Wat doet u van beroep?
- Wat is uw baan?
- Wat is jullie baan?

- Was sind Sie von Beruf?
- Was machen Sie beruflich?

Dat ik terechtkwam in een baan bij Disney.

habe ich einen Vertrag mit Disney abgeschlossen.

Hij had het geluk een baan te vinden.

Er hatte das Glück, eine Arbeit zu finden.

- Het is mijn werk.
- Het is mijn baan.

- Es ist mein Job.
- Das ist meine Arbeit.

Het is de beste baan van de wereld.

Es ist der beste Beruf der Welt.

Ik heb een tijdelijke baan bij het bedrijf.

Ich habe einen befristeten Arbeitsplatz bei der Firma.

Tom raakte zijn baan net voor Kerstmis kwijt.

Tom ist kurz vor Weihnachten arbeitslos geworden.

Wat is nou belangrijker, ik of je baan?

Was ist dir wichtiger — ich oder deine Arbeit?

- Ik ben een baan aan het zoeken.
- Ik zoek een baan.
- Ik zoek werk.
- Ik ben werk aan het zoeken.

- Ich suche Arbeit.
- Ich suche eine Arbeitsstelle.
- Ich bin auf der Suche nach einer Arbeitsstelle.
- Ich suche einen Job.
- Ich suchte Arbeit.
- Ich suche eine Stelle.

Het schijnt dat Tom zijn nieuwe baan leuk vindt.

Es scheint, dass Tom seine neue Arbeit gefällt.

Tom heeft een baan gevonden bij een lokale boer.

Tom hat bei einem Bauern vor Ort eine Arbeit gefunden.

- Tom vertelde me dat hij wilde stoppen met zijn baan.
- Tom vertelde me dat hij ontslag wilde nemen van zijn baan.

Tom hat mir gesagt, er will mit seiner Arbeit aufhören.

Heb je gehoord of Tom nu de baan heeft gekregen?

- Hast du gehört, ob Tom die Stelle bekommen hat?
- Habt ihr gehört, ob Tom die Stelle bekommen hat?
- Haben Sie gehört, ob Tom die Stelle bekommen hat?

De satelliet bevindt zich in een baan om de maan.

Der Satellit ist in einer Umlaufbahn um den Mond.

Ik heb een parttime baan als kerstman in het winkelcentrum.

Ich habe eine Teilzeitstelle als Weihnachtsmann im Einkaufszentrum.

Het sollicitatiegesprek verliep zo goed dat hij de baan kreeg.

Das Vorstellungsgespräch ist so gut verlaufen, dass er die Stelle bekommen hat.

Heb je ooit overwogen om je baan op te zeggen?

Hast du jemals darüber nachgedacht, zu kündigen?

Tom wist zeker dat hij een andere baan zou vinden.

Tom war sich sicher, dass er eine andere Arbeit fände.

- Als zijn vrouw er niet voor hem was geweest, was hij niet van baan gewisseld.
- Zonder tussenkomst van zijn vrouw was hij niet van baan gewisseld.

Wenn seine Frau nicht gewesen wäre, hätte er seine Arbeitsstelle nicht gewechselt.

Heb je er ooit aan gedacht om je baan op te zeggen?

Hast du jemals daran gedacht, deinen Job aufzugeben?

- Er is ijzel op de baan.
- Er ligt ijs op de weg.

- Es ist Frost auf der Straße.
- Es gibt Frost auf der Chaussee.
- Es gibt Frost auf der Straße.

- Als zijn vrouw er niet voor hem was geweest, was hij niet van baan gewisseld.
- Als het niet voor zijn vrouw was geweest, zou hij niet van baan zijn gewisseld.

Wenn seine Frau nicht gewesen wäre, hätte er seine Arbeitsstelle nicht gewechselt.

Ney had zijn talent snel ingezien, hem een ​​baan gegeven als zijn adjudant en hielp

Ney hatte sein Talent schnell erkannt, ihm einen Job als Adjutant gegeben und ihm geholfen

- Hij had het geluk een baan te vinden.
- Hij had het geluk werk te vinden.

Er hatte das Glück, eine Arbeit zu finden.

Na drie weken op zoek te zijn geweest naar een baan, vond hij een goedbetaalde betrekking.

Nachdem er drei Wochen lang nach einem Job gesucht hatte, fand er eine gut bezahlte Stelle.

- Maar hij had werk nodig.
- Maar hij had een job nodig.
- Maar hij had een baan nodig.

Aber er brauchte Arbeit.

Waarom zou je een goede baan en een mooi huis achterlaten om in Frankrijk te gaan wonen?

Warum willst du denn einen guten Beruf und ein schönes Haus zurücklassen, um in Frankreich zu wohnen?

- Er zijn duizenden satellieten in een baan rond de aarde.
- Er draaien duizenden satellieten rond de aarde.

Tausende Satelliten kreisen um die Erde.