Translation of "Kamer" in French

0.025 sec.

Examples of using "Kamer" in a sentence and their french translations:

- Deel je een kamer?
- Deelt u een kamer?
- Delen jullie een kamer?

Partages-tu une chambre ?

- Is dat jouw kamer?
- Is dat uw kamer?
- Is dat jullie kamer?

Est-ce ta chambre ?

- Deze kamer is bevroren.
- Deze kamer is ijskoud.

Cette pièce est gelée.

- Maak je kamer schoon.
- Maak uw kamer schoon.

- Nettoyez votre chambre.
- Nettoie ta chambre.
- Nettoyez votre chambre !

- Waar is je kamer?
- Waar is jullie kamer?

Où est ta chambre ?

- Hebt u een kamer?
- Heb je een kamer?

- As-tu une chambre ?
- Avez-vous une chambre ?

Kamer te huur.

Chambre à louer.

- Hij ging uit de kamer.
- Hij verliet de kamer.

- Il sortit de la pièce.
- Il quitta la pièce.

- Hij ging zijn kamer binnen.
- Hij ging zijn kamer in.
- Hij is zijn kamer in gegaan.

Il entra dans sa chambre.

- De kamer heeft twee vensters.
- De kamer heeft twee ramen.

- La pièce a deux fenêtres.
- La pièce est pourvue de deux fenêtres.

- Hij ging de kamer binnen.
- Hij kwam de kamer binnen.

- Il est entré dans la chambre.
- Il entra dans la chambre.

- Heb je een eigen kamer?
- Hebt ge een eigen kamer?

As-tu ta propre chambre ?

- Hij houdt zijn kamer proper.
- Hij houdt zijn kamer schoon.

Il garde sa chambre propre.

Dit is kamer 839.

- C'est la chambre 839.
- C'est la Salle 839.

Kom mijn kamer in.

Entrez dans ma chambre.

Deze kamer heeft airconditioning.

Cette pièce a l'air conditionné.

Kom in de kamer.

- Entre dans la pièce.
- Entrez dans la pièce.

Hou uw kamer proper.

- Garde ta chambre propre !
- Gardez votre chambre propre !

De kamer was donker.

La pièce était sombre.

Dit is mijn kamer.

Voici ma chambre.

De kamer was warm.

Il faisait chaud dans la chambre.

Hou je kamer schoon.

- Garde ta chambre propre !
- Gardez votre chambre propre !

Hebt u een kamer?

Est-ce que vous avez des chambres de libre ?

Waar is je kamer?

Où est ta chambre ?

Hoeveel kost een kamer?

Combien coûte une chambre ?

De kamer is donker.

- Il fait sombre dans la chambre.
- La pièce est sombre.
- La chambre est sombre.

Deze kamer is rustig.

Cette chambre est calme.

Maak de kamer schoon.

Nettoie la pièce.

Hij verliet de kamer.

Il quitta la pièce.

Wiens kamer is dit?

- C'est la chambre de qui ?
- À qui est cette chambre ?

Is dat jouw kamer?

Est-ce ta chambre ?

De kamer was leeg.

- La pièce était vide.
- La chambre était vide.

Dit is Toms kamer.

C'est la chambre de Tom.

Toms kamer is leeg.

La chambre de Tom est vide.

Veeg mijn kamer schoon.

- Va balayer ma chambre.
- Va nettoyer ma chambre.

Sluit de kamer af.

- Scellez la pièce.
- Scelle la pièce.

Deze kamer is koud.

- Cette pièce est froide.
- Cette chambre est froide.

Blijf in je kamer.

- Restez dans votre chambre.
- Reste dans ta chambre.

Hij verduisterde de kamer.

Il a assombri la chambre.

Blijf uit mijn kamer.

Reste hors de ma chambre.

De kamer was stil.

La pièce était silencieuse.

Maak je kamer schoon.

- Nettoyez votre chambre.
- Nettoie ta chambre.

Lucht uw kamer uit!

Aérez votre chambre !

Lucht je kamer uit!

Aère ta chambre !

Deze kamer is bevroren.

Cette pièce est gelée.

Heb je een kamer?

As-tu une chambre ?

Hoeveel kost de kamer?

Combien coûte la chambre ?

Deel je een kamer?

Partages-tu une chambre ?

- De kamer rook naar tabak.
- De kamer stonk naar tabak.
- In de kamer stonk het naar tabak.

La pièce puait le tabac.

- Ik heb kamer 5.
- Het nummer van mijn kamer is 5.

Mon numéro de chambre est le 5.

- Ze ging haar kamer in.
- Ze is haar kamer in gegaan.

Elle est entrée dans sa chambre.

- Hebben jouw kinderen een eigen kamer?
- Hebben jullie kinderen een eigen kamer?
- Hebben uw kinderen een eigen kamer?

Vos enfants ont-ils leur propre chambre ?

- Ik heb haar mijn kamer getoond.
- Ik heb hem mijn kamer getoond.
- Ik heb haar mijn kamer laten zien.

Je lui ai montré ma chambre.

- Je moet je kamer schoon houden.
- U moet uw kamer schoon houden.

Tu dois garder ta chambre propre.

- Waarom kwam je uit de kamer?
- Waarom kwam je de kamer uit?

- Pourquoi avez-vous quitté la pièce ?
- Pourquoi as-tu quitté la pièce ?

- Ze zijn beiden in de kamer.
- Ze zijn allebei in de kamer.

Ils sont tous deux dans la pièce.

- De kamer stonk naar tabak.
- In de kamer stonk het naar tabak.

- La pièce sentait le tabac.
- La pièce avait une odeur de tabac.
- La pièce puait le tabac.

- Tom kuiste zijn kamer deze ochtend.
- Tom heeft zijn kamer vanmorgen schoongemaakt.

Tom a nettoyé sa chambre ce matin.

- Deze kamer lijkt wel een varkensstal.
- Die kamer lijkt wel een varkensstal.

Cette chambre a l'air d'une porcherie.

- Waarom ben jij in mijn kamer?
- Waarom ben je in mijn kamer?

Pourquoi es-tu dans ma chambre ?

Heb je een eigen kamer?

As-tu ta propre chambre ?

Mayuko kwam de kamer binnen.

Mayuko entra dans la pièce.

De kaarsen verlichtten de kamer.

Les bougies éclairaient la pièce.

Hij houdt zijn kamer schoon.

Il garde sa chambre propre.

Wie is in de kamer?

Qui est dans cette pièce ?

Laten we onze kamer kuisen.

Nettoyons notre chambre.