Translation of "Tijd" in English

- Heeft u tijd?
- Heb je tijd?

Do you have time?

Wat betekent „van tijd tot tijd”?

What do you mean by "sometimes"?

- Geef hem tijd.
- Geef het tijd.

- Give him time.
- Just give it time.

Geen tijd!

No time!

- De tijd raakt op.
- De tijd dringt.
- Het is bijna tijd.

- Time is running out.
- Time's running out.

We gaan van tijd tot tijd vissen.

We go fishing from time to time.

Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.

Yes, it happens from time to time.

- Tijd verstrijkt snel.
- De tijd vliegt voorbij.

Time passes quickly.

- Je tijd raakt op.
- Uw tijd dringt.

Your time is running out.

- De tijd raakt op.
- De tijd dringt.

- Time is running out.
- Time's running out.

- Heb je overmorgen tijd?
- Heeft u overmorgen tijd?
- Hebben jullie overmorgen tijd?

Do you have time the day after tomorrow?

- De tijd is snel gegaan.
- De tijd vloog snel.
- De tijd vloog voorbij.
- De tijd ging snel.

- Time has passed very fast.
- Time passed very quickly.
- The time has passed very quickly.

- De tijd vloog snel.
- De tijd vloog voorbij.

Time has passed very fast.

- Uw tijd is op.
- Je tijd is om.

Your time is up.

- We hebben nog tijd.
- Er is nog tijd.

- There is yet time.
- We still have more time.
- We still have time.
- We still have some time left.
- We've still got time.

- Alles op zijn tijd.
- Alles op z'n tijd.

- There is a time for everything.
- There is a right time for everything.
- All in good time.

- Onze tijd is beperkt.
- Onze tijd is gelimiteerd.

Our time is limited.

- Alles op zijn tijd.
- Alles heeft zijn tijd.

Everything has got its time.

Van tijd tot tijd belt hij me nog.

He still rings me from time to time.

- We verliezen hier tijd.
- We verspillen hier tijd.

We're wasting time here.

- Uw tijd is op.
- Hun tijd is op.

- Your time is up.
- Their time is up.

- Hij verbeuzelde zijn tijd.
- Hij verspilde zijn tijd.

He wasted his time.

De tijd dringt.

[Bear] Remember, the clock is ticking.

De tijd vliegt.

Time flies.

Neem de tijd.

Take your time.

Geef me tijd.

Give me time.

Verlies geen tijd.

Don't waste time.

Tom verspilt tijd.

- Tom is wasting time.
- Tom's wasting time.

Heeft u tijd?

Do you have time?

Wees op tijd.

- Be punctual.
- Be on time.

Het is tijd.

It's time.

Tijd is geld.

Time is money.

Geef hem tijd.

Give him time.

Ik heb tijd.

- I have some time.
- I have time.
- I've got time.

Tijd verstrijkt snel.

Time passes quickly.

Is het tijd?

Is it time?

We hebben tijd.

- We have time.
- We've got time.

Wie heeft tijd?

Who has time?

Betaal op tijd!

Pay on time!

Verspil geen tijd!

Quit wasting time.

- De tijd vloog snel.
- De tijd vloog voorbij.
- De tijd is snel voorbij gegaan.

- Time has passed very fast.
- The time has passed very quickly.

- Sinds die tijd is er enige tijd verstreken.
- Sindsdien is er enige tijd verstreken.

Some time has passed since then.

- De tijd raakte op.
- De tijd begon te dringen.

Time was running out.

- De tijd loopt.
- We hebben geen tijd te verliezen.

Time is wasting.

- De tijd zal het zeggen.
- De tijd zal het uitwijzen.
- De tijd zal het leren.

Time will tell.

- Heeft u meer tijd nodig?
- Hebben jullie meer tijd nodig?
- Heb je meer tijd nodig?

Do you need more time?

- Neem jouw tijd, wij wachten.
- Neem uw tijd. Wij wachten.
- Neem je tijd. Wij wachten.

Take your time. We'll wait.

- Je bent niet op tijd.
- U bent niet op tijd.
- Jullie zijn niet op tijd.

- You are late.
- You're late.
- You're not on time.

- Zij spijbelen de hele tijd.
- Ze spijbelen de hele tijd.

- They always escape from school.
- They always skip school.
- They skip school all the time.