Translation of "Goed" in English

- Goed!
- Goed dan!

- Terrific!
- Great!
- Wonderful!
- Very well!

- Goed!
- Goed dan!
- Oké!
- Heel goed!

- Terrific!
- Brilliant!
- Great!
- Wonderful!
- That's fine!
- Very good!
- Very well!

Goed werk. Goed gedaan.

Okay, good job. Well done.

Eind goed, al goed.

- All's well that ends well.
- All is well that ends well.
- I'm just glad everything worked out.

- Goed werk!
- Goed gedaan!

Good work!

Goed!

- Terrific!
- Brilliant!
- Wonderful!

Goed.

- Good.
- Alright.

- Goed werk!
- Mooi gedaan!
- Goed zo!
- Goed gedaan!
- Chapeau!
- Bravo!
- Goed gespeeld!

- Well done!
- Good job!

- Alles goed?
- Is alles goed?

- Is that okay?
- All good?

Wie goed doet, goed ontmoet.

What goes around comes around.

- Let goed op!
- Kijk goed!

Watch carefully.

- Dat klinkt goed.
- Klinkt goed.

Sounds good.

- Goed werk!
- Mooi gedaan!
- Goed zo!
- Goed gedaan!
- Chapeau!
- Bravo!

- Well done!
- Well done.
- Nice job!

- Dat klinkt goed.
- Dit klinkt goed.
- Dit klinkt goed hoor.

- That sounds good!
- That sounds good.

- Hij spreekt goed.
- Hij praat goed.

- He talks well.
- He does speak well.

- Goed voor jullie.
- Goed voor u.

- Good for you.
- Good for you!
- Bully for you.

- Goed. En jij?
- Goed. En u?

Fine. And you?

- Het ruikt goed.
- Dit ruikt goed.

- This smells good.
- That smells nice.

- Luister nu goed.
- Luister nou goed.

Now listen carefully.

- Praten is goed.
- Communicatie is goed.

- It's nice to chat.
- Language is beautiful.
- Communication is good.

- Hij spreekt goed.
- Zij spreekt goed.

- He talks well.
- He does speak well.

- Dat ruikt goed.
- Dit ruikt goed.

- That smells good.
- That smells nice.

- Bedek uzelf goed!
- Bedek jezelf goed!

Bundle up!

Goed gedaan.

Good job.

Goed werk.

Good job.

- Nou!
- Goed!

Well!

Goed zo!

That's right!

Heel goed!

- Really good!
- Attaboy!
- Very good!

Klinkt goed!

- Attaboy!
- Sounds good!

- Prima!
- Goed!

Fine!

Goed schot!

Nice shot!

Alles goed?

- What's up?
- Everything okay?
- All good?

Goed idee!

Good idea!

Kijk goed!

Watch carefully.

Kijk goed.

- Watch closely.
- Look closely.
- Look carefully.

Goed gedacht!

Good thinking!

Net goed!

Just right!

Echt goed!

- Great!
- Really good!
- Very good!

Goed zo.

That's it.

Goed idee.

Great idea.

- Oké.
- Goed.

- All right.
- Okey-dokey.
- Okay.
- OK.

Maar goed.

Anyway.

Luister goed.

Listen well.

- Okidoki.
- Goed.

- All right.
- Okey-dokey.
- Okey doke.
- Okay.
- OK.

Goed werk!

- Thanks for your hard work.
- Good job!
- Thank you for your hard work.

Goed nieuws?

Is it good news?

Goed gevangen!

Good catch!

Goed kauwen!

Chew your food well.

Goed geraden!

That's a good guess.

- Akkoord.
- Goed.

- All right.
- Okey-dokey.
- Okay.

- Heel goed, dankjewel.
- Heel goed, bedankt.
- Heel goed, dank je wel.

Very good, thank you.

- Het water is goed.
- Water is goed.

- The water is good.
- Water is good.

- Goed, en met jou?
- Goed. En jij?

- Fine. And you?
- Good. And you?

- Goed, en met u?
- Goed. En u?

- Fine, thank you. And you?
- Fine. And you?
- Good. And you?

- Goed zo!
- Wat fijn!
- Dat is goed!

That's fine!

Het is goed, maar niet goed genoeg.

It's good, but not good enough.

- Hebt ge goed geslapen?
- Heb je goed geslapen?
- Heb jij goed geslapen?

Did you sleep well?

- Kun je goed skiën?
- Kunt u goed skiën?
- Kunnen jullie goed skiën?

Can you ski well?

- Je hebt goed geraden.
- U hebt goed geraden.
- Jullie hebben goed geraden.

You guessed right.

- Jouw Duits is goed.
- Uw Duits is goed.
- Jullie Duits is goed.

Your German is good.

- Luister goed naar mij.
- Luister goed naar wat ik zeg.
- Luister goed!

- Listen carefully.
- Listen to me carefully.
- Listen well to what I say.
- Listen closely.
- Listen up!
- Listen carefully!

- Wat goed is voor u, is goed voor mij.
- Wat goed voor jou is, is goed voor mij.

What is good for you is good for me.

- Zij sprak goed Japans.
- Ze sprak goed Japans.

She spoke Japanese well.

- Zorg goed voor uzelf!
- Zorg goed voor jezelf!

Take care of yourselves!

- Ik heb goed nagedacht.
- Ik dacht goed na.

I thought hard.

- Ken je Tom goed?
- Kent u Tom goed?

Do you know Tom well?

- Hoe goed is zij?
- Hoe goed is hij?

How good is he?