Examples of using "осталась" in a sentence and their dutch translations:
- Is er nog zout over?
- Is er zout over?
Is er zout over?
Is er zout over?
- Is er nog zout?
- Is er zout over?
Ze bleef liggen.
Ik ben thuis gebleven.
- Waarom bleef ze?
- Waarom is ze gebleven?
Kerstmis is over een week.
- Ik ben gebleven.
- Ik bleef.
Vandaag de dag is daar slechts een fractie van over
Ik ben thuis gebleven.
- Is er nog zout?
- Is er zout over?
De kliffen bieden wat veiligheid. Maar ze is achtergebleven.
Ik ben thuis gebleven om uit te rusten.
Ik ben thuis gebleven.
Kerstmis is pas over een week.
- Ik wil dat je blijft.
- Ik wil dat jij blijft.