Examples of using "испански" in a sentence and their dutch translations:
Spanje wordt "España" genoemd in het Spaans.
Zij kunnen Spaans spreken.
Hoe zeg je "kat" in het Spaans?
Ik spreek Spaans.
Spreekt u Spaans?
Zij kan Spaans spreken.
- Spreekt u Spaans?
- Spreek je Spaans?
Je spreekt heel goed Spaans.
- Spreekt u Spaans?
- Spreek je Spaans?
- Spreken jullie Spaans?
Je spreekt heel goed Spaans.
- Ze spreken Spaans in Mexico.
- Men spreekt Spaans in Mexico.
Ik spreek een beetje Spaans.
Spanje wordt "España" genoemd in het Spaans.
De vrouw spreekt Spaans.
In Spanje spreekt men Spaans.
Ja, ik spreek Spaans.
Hij spreekt goed Spaans.
Hij kan Spaans spreken.
Wordt er Spaans gesproken in Mexico?
Jij spreekt erg goed Spaans.
Schrijf Spaans.
Uw Spaans is heel goed.
De Dominicaanse Republiek wordt "República Dominicana" genoemd in het Spaans.
Tom spreekt Spaans, en Betty ook.
Ze spreken Engels en Spaans.
Ze sprak mij aan in het Spaans.
In Valencia spreekt men Valenciaans en Spaans.
Hij spreekt niet alleen Spaans, maar ook Frans.
Ik spreek Engels, Frans en Spaans.
Hij spreekt zowel Spaans als Frans.
Maar ik sprak toen al vloeiend Spaans,
Wordt Spaans gesproken in Mexico?
Bob is de enige leerling in onze klas die Spaans kan spreken.
Hij spreekt even goed Spaans als Frans.
Ik kan geen Engels spreken, en Spaans nog minder.
Ik kan geen Engels spreken, en Spaans nog minder.
Ik kan geen Engels spreken, en Spaans nog minder.
Hij spreekt niet alleen Frans, maar ook Spaans.
Haar moeder komt uit Spanje en haar vader komt uit Italië, daarom kan ze zowel Spaans als Italiaans spreken.