Examples of using "«Мой" in a sentence and their dutch translations:
Mijn zoon!
"Mijn tuin is van mij!"
Mijn computer is mijn beste vriend.
Dit is mijn project.
- Mijn vader is arts.
- Mijn vader is dokter.
Hij is mijn baas.
Hij is niet mijn vriendje, maar mijn broer.
Bob is mijn vriend.
- Tom is mijn vriend.
- Tom is een vriend van mij.
Waar is mijn paraplu?
Waar is mijn vader?
Tom is mijn grootvader.
Tom is mijn collega.
- U bent mijn held.
- Je bent mijn held.
- Mijn vader is leraar.
- Mijn vader is een leraar.
Dit is mijn huis.
- Mijn vader is arts.
- Mijn vader is dokter.
Mijn plan werkte.
- Hij is mijn buur.
- Hij is mijn buurman.
Hij is mijn broer.
Mijn broer is een idioot.
Dit is mijn vader.
Hij is mijn vriend.
- Mijn tv is kapot.
- Mijn televisie is kapot.
Het is mijn oom.
Dat is mijn antwoord!
Deze fiets is van mij.
Tom is mijn vader.
- Jij bent mijn vijand.
- Je bent mijn vijand.
- U bent mijn vijand.
Hij is mijn rivaal.
Mijn broer is ingenieur.
Dat is mijn paraplu.
Tom is mijn baas.
Tom is mijn tandarts.
Dit huis is van mij.
- Jij bent mijn vader.
- U bent mijn vader.
Mijn vader is een zakenman.
Hij is mijn buur.
Jij bent mijn broer.
Jij bent mijn koning.
- Mijn grootvader is schrijnwerker.
- Mijn grootvader is timmerman.
Mijn God!
De zwarte is van mij.
Jij bent van mij.
Welke is de mijne?
De mijne is zwart.
Mijn zoon!
- Dat is van mij.
- Dit is van mij.
Is mijn antwoord juist?
Beantwoord mijn vraag.
Is mijn antwoord juist?
Mijn bureau is oud.
Mijn vader wordt kaal.
Tom is mijn broer.
Hoe gaat het met mijn zoon?
Mijn vriend is een journalist.
Mijn vlucht was vertraagd.
Mijn huis is hier.
Mijn elektrische fiets is opvouwbaar.
Waar is mijn zakdoek?
- Mijn huis is jouw huis.
- Mijn huis is jullie huis.
Mijn lievelingskleur is blauw.
De fiets bij de deur is van mij.
Mijn huis was aan het branden.
Mijn grootvader was molenaar.
- Over m'n lijk!
- Over mijn lijk!
Mijn opa was boer.
Beantwoord mijn vraag.
Vandaag is mijn dag niet.
Hij is een oude vriend van mij.
Mijn vader is een beetje ouderwets.
Mijn huis is jouw huis.
- Mijn huis is jouw huis.
- Mijn huis is jullie huis.
- Wat vind je van mijn plan?
- Wat vindt u van mijn plan?
Deze jongen is mijn zoon.
Tom is mijn neef.