Examples of using "Mora" in a sentence and their dutch translations:
- Woon je alleen?
- Wonen jullie alleen?
Woont je zus daar?
Waar woont John?
Niemand woont in dit huis.
De oude man leeft alleen.
Waar woont u nu?
Waar woont hij?
Woont hij hier?
Woon je hier?
Woon je alleen?
Tom woont alleen.
- Hij woont in Turkije.
- Zij woont in Turkije.
Waar woont John?
Hij woont alleen.
Hij woont hier.
- In welke stad woon jij?
- In welke stad woon je?
Tom woont in Australië.
Ik weet wie in dit huis woont.
Hij woont bij zijn ouders.
Tom woont bij zijn ouders.
Weet je waar ze woont?
- Hij woont in een appartement.
- Hij woont in een woning.
- Waar woon je nu?
- Waar woon je tegenwoordig?
Hij woont in deze straat.
Ik weet waar hij woont.
- Tom woont in een sloppenwijk.
- Tom woont in een krottenwijk.
Tom woont in Boston.
- Woont hij in de buurt?
- Woont hij hier in de buurt?
De oude man leeft alleen.
Hij woont in deze wijk.
Waar woont u nu?
- Woon je in de buurt?
- Woon je hier in de buurt?
Hij woont in Kioto.
Mijn broer woont daar.
Ze woont in Rome.
Tom woont alleen.
Waar woont Tom?
- Ze woont aan de andere kant.
- Ze woont hiertegenover.
- Ze woont aan de andere kant van de straat.
Woon je hier in de buurt?
Wie woont in dat huis?
Woont Tom in Boston?
Hij woont hiertegenover.
Zij woont in de stad.
Tom woont in dat gebouw.
Waar woont gij?
Ik weet niet waar hij woont.
Mijn grootmoeder woont op het platteland.
Mijn vriend woont in dit huis.
- Waar woon je?
- Waar woont gij?
- Waar woont u?
- In welke stad woon jij?
- In welke stad woon je?
Woont u hier?
Mijn oom woont in de buurt van de school.
Zij woont enkele blokken hier vandaan.
In wat voor soort stad woon je?
Haar neef woont in Europa.
Tom woont in een klein huis.
Hij woont alleen in zijn flat.
Op welke verdieping woont ge?
Zij woont in een enorm huis.
Hij woont alleen, in een appartement.
- Waar woon je in Turkije?
- Waar woont u in Turkije?
- Waar wonen jullie in Turkije?
- Mijn vader leeft op de buiten.
- Mijn vader woont op het platteland.
Ik weet waar ze woont.
Hij woont in het gele huis.
Hij woont buiten de stad.
Ik weet waar je woont.
- Hij leeft alleen in de bossen.
- Hij woont alleen in het bos.
- Hij woont bij zijn ouders.
- Hij woont samen met zijn ouders.
- Naoko woont in dat witte huis.
- Naoko woont in dit witte huis.
Waar woon je eigenlijk?
Mijn oma woont op het platteland.
Mijn vriend woont in dit huis.
Hij woont op kamers.
Woont ge bij uw ouders?