Examples of using "Cai" in a sentence and their dutch translations:
Het valt op zondag.
- Word wakker!
- Wees realistisch!
- Het regent pijpenstelen.
- Het regent dat het giet.
- De regen valt met bakken uit de hemel.
Die hoed staat me goed.
Zwart staat je goed.
- Rot op!
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Hoepel op!
- Weg!
- Onder mijn ogen uit!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Verdwijn!
- Lazer op!
- Rot op.
- Maak dat je wegkomt!
- Donder op.
- Loop weg!
- Maak dat jullie wegkomen.
- Maak dat u wegkomt!
- Ga weg hier.
- Rot op.
- Wegwezen.
- Donder op.
- Hoepel op.
Blauw staat je goed.
Die jurk staat u goed.
Deze stropdas staat je erg goed.
- Scheer je weg!
- Ga weg!
- Weg!
- Wegwezen!
- Weg van hier!
- Maak dat je wegkomt!
- Opzij.
- Opschuiven.
- Loop weg!
- Maak dat jullie wegkomen.
- Maak dat u wegkomt!
- Ga weg hier.
Kerstmis valt dit jaar op zondag.
Alles wat vliegt, valt vroeg of laat naar beneden.
De appel valt niet ver van de boom.
Die das zit je echt goed.
Zwart staat je goed.
Groen staat je goed.
De gebraden kippen vliegen je niet in de bek.
Alles wat vliegt, valt vroeg of laat naar beneden.
Groen staat Alice goed.
Mijn vaders verjaardag valt dit jaar op een zondag.
Als het donker wordt... ...maken de robben meer kans om over te steken.
- Daar is de deur!
- Ga de deur uit!
Maar als de bijl valt, trekt hij zijn hoofd achterover ... en de vallende bijl snijdt de handen af van
- Iene miene mutte, tien pond grutte, tien pond kaas, wie is de baas?
- Onder de piano lag een ei, in dat ei daar zat een brief, waarop te lezen stond wie is uw lief?
- Onder de piano ligt een flesje bier; al wie er van drinkt, stinkt!
- Op de brug zit een mug met haar muil wijd open; zeven ezels, achttien kwezels zijn erin gekropen.