Examples of using "Zapach" in a sentence and their dutch translations:
Ruik jij iets?
Ik ruik koffie.
Het ruikt vrij sterk.
Wat is deze geur?
Hij maakt het goed. Hij kan me ruiken.
Als de bloemen opengaan, dienen de zoete geur...
Ze bloedt. Die geur zit in het water.
Geuren blijven hangen in de nachtlucht.
Als ik modder gebruik verhult dat mijn geur.
Als het van een vos was... ...zou het heel sterk ruiken.
Ik blijf de slechte smaak van die paddenstoel... ...in mijn mond proeven.
Toen zag je de haai aan de rand zwemmen en haar geur oppikken. En ik dacht: o nee, dit is weer...
Alle geur zit in de kelp... ...dus de haai bijt in en hapt naar de kelp.
Maar het probleem is natuurlijk dat ze terug moet. Aan de andere kant pikt de haai haar geur weer op.