Examples of using "Tanár" in a sentence and their dutch translations:
- Is hij een leerkracht?
- Is hij leraar?
- Hij is leraar.
- Hij is onderwijzer.
Ze is lerares.
Mijn moeder is een lerares.
Ik ben geen leraar.
- Mijn broer is professor.
- Mijn broer is een professor.
- Ik was leraar.
- Ik was lerares.
Ik ben professor.
Hij is leraar.
- Je bent een leraar.
- Je bent een lerares.
- Je bent leerkracht.
Ik ben geen leraar.
Ik wil graag leraar worden.
Is haar vader leraar?
- Ook mijn moeder is lerares.
- Mijn moeder is ook lerares.
Hun twee broers zijn leraars.
- Ik ben ook leraar.
- Ook ik ben leraar.
Mary wil lerares worden.
Mijn moeder is een lerares.
Ik weet dat u leraar bent.
Hij wordt een goede leraar.
- Tom is geen leraar meer.
- Tom is geen docent meer.
„Ik ben leraar.”„Ik ook.”
Tom zal een goede leraar zijn.
Ik ben professor.
- Je bent een leraar.
- Je bent leerkracht.
De leraar was razend op mij.
Ik wilde eigenlijk leraar worden.
- Ik ben geen dokter, maar leraar.
- Ik ben geen dokter, maar een leraar.
De meeste van Toms kinderen werden leraar.
Leerkrachten lopen naar het bord,
De leraar legde het gedeelte uit het gedicht uit.
Tom besloot leraar te worden.
Mijnheer Smith leert mij Engels.
Waarom bent u lerares geworden?
Mijn droom is om leraar te worden.
De leraar gaf ons huiswerk.
De leraar verwelkomde de leerlingen.
Ook een leraar maakt al eens een fout.
Ik ben trots om een leraar te zijn.
De leraar demonstreerde veel natuurkundige experimenten.
Een grote geleerde is niet noodzakelijk een goede leraar.
De leraar gaf haar veel informatie over de universiteit.
Mijn jongste zus is lerares, mijn oudste dokter.
Ik begrijp niet wat de leraar zegt.
Een grote geleerde is niet per se een goede leraar.
- Ik ben geen dokter, maar leraar.
- Ik ben geen dokter, maar een leraar.
Toen de leraar begon te roepen, hielden ze op met wat ze bezig waren en liepen ze naar buiten.
Dank u wel, dokter.