Examples of using "Muszáj" in a sentence and their dutch translations:
Wat moet dat moet.
Is dit echt noodzakelijk?
Ja, je moet.
Ik moet plassen!
Ik moet het vinden.
Ik moet het weten.
- Ik moet gaan winkelen.
- Ik moet boodschappen gaan doen.
Ik moet Tom bellen.
Ik vond dat ik dat moest doen.
Nu en dan moet je een oogje dichtdoen.
Is het nodig zoveel lawaai te maken?
lk moet gaan.
Ze moet het niet eten.
Je moet met mij meekomen.
Je hoeft niet te antwoorden.
Je hoeft me niet op te bellen.
Je moet haar helpen.
- Dat moest je me niet vertellen.
- Je hebt me dat niet moeten vertellen.
Je hoeft niet te antwoorden als je dat niet wilt.
Ik moet mijn verontschuldigingen aanbieden aan Ann.
Je hoeft vandaag niet te studeren.
Ge moet leren uit uw fouten.
Je moet veel harder studeren.
Ik heb er geen zin in.
Is het nodig zoveel lawaai te maken?
Haar voedselbronnen uit de herfst zijn nu uitgeput. In de koude nacht moet ze op zoek naar voedsel.
Ik moet de eerste trein halen.
Ik moet mijn vriend in het ziekenhuis bezoeken.
Ik moet nu gaan.
- Dit werk moet morgen af zijn.
- Dit werk moet morgen klaar zijn.
Er gebeurt iets als dat dier contact maakt. Maar op een gegeven moment moet je ademen.
Maar ze moet doorlopen. Haar kudde moet de stad uit voor het ochtendverkeer begint.