Translation of "Womit" in Dutch

0.011 sec.

Examples of using "Womit" in a sentence and their dutch translations:

- Womit soll ich anfangen?
- Womit kann ich anfangen?

Waar zal ik mee beginnen?

- Womit hast du es geöffnet?
- Womit haben Sie es aufgemacht?

Waarmee hebt ge het geopend?

Womit wurden Sie geschlagen?

Met wat heeft men u geslagen?

Womit soll ich anfangen?

Waar zal ik mee beginnen?

- Womit haben Sie den Rollmops mariniert?
- Womit habt ihr den Rollmops mariniert?
- Womit hast du den Rollmops mariniert?

- Waarmee heb je de rolmops gemarineerd?
- Waarmee hebt u de rolmops gemarineerd?
- Waarmee hebben jullie de rolmops gemarineerd?

Womit kann ich Ihnen helfen?

Waarmee kan ik u helpen?

Womit habe ich das verdient?

Wat heb ik gedaan om dit te verdienen?

Womit kann ich Ihnen dienen?

Met wat kan ik u helpen?

Womit hast du es geöffnet?

Waarmee hebt ge het geopend?

Womit kann ich dich überzeugen?

Waarmee kan ik je overtuigen?

Womit haben Sie es aufgemacht?

Waarmee hebt ge het geopend?

Aber womit habe ich das verdient?

Maar waarmee heb ik dat toch verdiend?

Womit fangen wir eher etwas zu essen?

Wat is de beste manier om voedsel te vangen?

Weißt du, womit Tom seinen Lebensunterhalt verdient?

Weet jij wat Toms beroep is?

Womit willst du dich in Zukunft befassen?

Wat zou je in de toekomst willen doen?

Ich habe nichts, womit ich prahlen könnte.

Ik heb niks om over op te scheppen.

Womit beschäftigst du dich gerne in deiner Freizeit?

- Wat doet u graag in uw vrije tijd?
- Wat doe jij graag in je vrije tijd?

Womit haben wir bessere Chancen das Gegengift wieder aufzufüllen?

Welke optie biedt de beste kans om die antistoffen te vervangen?

Sie können die Pizza belegen, womit Sie gerne wollen.

- U kunt de pizza beleggen met wat u maar wil.
- U kunt de pizza beleggen met wat u maar lekker vindt.

- Womit kann ich Ihnen helfen?
- Wie kann ich Ihnen helfen?

- Waarmee kan ik u helpen?
- Met wat kan ik u helpen?

- Ich brauche etwas zum Schreiben.
- Ich brauche etwas, womit ich schreiben kann.

Ik heb iets nodig om mee te schrijven.

„Und womit beschäftigt sich Tom jetzt?“ – „Er ist Sklavenhändler.“ – „Was?“ – „Er führt eine Leihfirma.“

- „En wat doet Tom tegenwoordig?” „Hij is slavendrijver.” „Wat?” „Hij runt een uitzendkantoor.”
- „En waarmee houdt Tom zich tegenwoordig bezig?” „Hij is slavendrijver.” „Wat?” „Hij leidt een interimbureau.”

- Tom weiß nicht, womit er anfangen soll.
- Tom weiß nicht, was er zuerst tun soll.

Tom weet niet wat hij eerst moet doen.

- Tom weiß nicht, womit Mary sich den Lebensunterhalt verdient.
- Tom weiß nicht, was Maria beruflich macht.

Tom weet niet wat Mary voor de kost doet.