Examples of using "Wolf" in a sentence and their dutch translations:
Een wolf bijt geen wolf.
Een wolf.
Is het een wolf?
Een wolf.
Probeer nooit van een wolf weg te rennen.
Mijn medewerker is een wolf in schapenvacht.
Hij is een wolf in schaapskleren.
Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje.
- Ik heb honger als een paard.
- Ik heb honger als een wolf.
Een slapende wolf vangt geen schaap.
Je bent een wolf in schaapskleren.
met de best denkbare inbouw-keukenapparatuur,
De mens is een wolf voor de mens.
Heb je ooit wel eens een wolf gezien?
We kunnen deze wolf niet op afstand houden.
Die wolf ruikt mij van kilometers afstand.
We kunnen deze wolf niet op afstand houden.
We kunnen deze wolf niet op afstand houden.
- In mijn droom kwam ik een wolf tegen.
- Ik ontmoette een wolf in een droom.
In deze grot heeft een wolf de ultieme picknick gehad.
Een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken.
De vrees maakt de wolf groter dan wat hij is.
De wolf en het lam gingen naar dezelfde beek.
Ik heb een speer... ...en een agressieve wolf.
Ik heb een speer... ...en een agressieve wolf.
Kun je om deze wolf heen, kies dan 'Opnieuw proberen'.
Die wolf ruikt mij van kilometers afstand. Hij zal mijn geur al wel hebben opgepikt.
- Ik ga dood van de honger!
- Ik heb ontzettende honger.
- Ik heb honger als een paard.
- Ik verga van de honger.
- Ik rammel van de honger.
- Ik sterf van de honger!
Ik weet niet hoe het met jou is, maar ik sterf van de honger.